De kat en het konijn zijn uit, even niet thuis.
Ze zijn dansen, ze hebben messen.
De kat en het konijn zijn een nieuw leven begonnen.
Ze hebben alles van zich afgezet, ze zijn uitgegroeid
tot plat. Het loopvermogen is verdwenen
naar een uitzicht. De bekende Charon heeft het leven
overgezet op een glasplaatje; een binnentuin van het lichaam
gemaakt; longen en nieren zijn uitgelopen in een lichttuintje.
Het is de resttijd waarop wetenschap beslag legt om
een tuintje te conserveren. De tijd is weggespoeld.
Te kijk gezet in de verte van een lichaam.
‘Het oeroude verkeer’ in de kat en het konijn is tot stilstand gebracht.
Op uitnodiging een hand uitgestoken, een hand ingezet,
een hand opgestoken, een verhaal verteld.
Waar hebben ze me gelaten?
Wie komt er nog tussen ons inzitten?
Mijn hoofd, mijn staart, mijn huid, alles was toch rood?
Er is aan me gevreten met het oog op.
Willen ze weten hoe ragfijn hun eigen wantrouwen
jaagt op een metgezel? Waar is mijn hart?
De werkelijkheid van een opsomming, een voorstelling
van het weten, van het verval, een lied van de naakte kat.
De binnentuin moet een zintuig van woorden en formules
worden. Er zit lawaai in. Er gebeurt veel op een plek
voor engelen. Een engel kijkt dwars door je heen. Een inkijkje
zou je zeggen. Kijken kun je toch niet laten.
Kun je kijken laten?
Ga daar vandaan. Wat zie je daar toch in?
De kat en het konijn zijn uit, even niet thuis.
Ze zijn dansen, ze hebben messen.
Je kunt winnen met katjepik, konijntjepik.
Je kunt ‘sehen erfinden’, uit de spiegel vallen.
Ga terug