Bousset over Michiels uit ‘ Lezen om te schrijven’. Slot. Hij heeft het in dat verband over de ‘meertaligheid’ van zijn werk, een creatieve dialoog van vormen, wat Roland Barthes een ’texte pluriel’ zou noemen. Ondanks alle voorafgaande programmering schrijft hij aan een ‘open’ opus. Hij blijkt tegelijk ‘alles te voorzien en toch niets te weten’. Het gaat in deze romans ook niet om een vlucht uit de werkelijkheid in wereldvreemde esoterie: een recente ‘livre de chevet’ van Michiels is Fritjof Capra’s ‘The Tao of Physics’ (1976), die boeiende synthese van wetenschap(de quantumfysica) en filosofie. Waar het wel om gaat: een lofzang op het volle leven, het inzicht in de creatieve samenhang van het Ene en het Al en de hoop op de continuïteit van de levensstroom. Overigens, in de verhoogde ‘overstijging van alle tegenstellingen’ – het aloude thema van Michiels’ werk – ligt de klemtoon niet op de synthese, maar op de weg naar de synthese, net als in zijn geschrijf evenveel aandacht gaat naar de ontstaansgeschiedenis van de tekst als naar de tekst zelf. De werking van contrasterende tekstblokken met hard geweld maar ook veel relativerende humor. Alles bij elkaar werkt Ivo Michiels aan een persoonlijke mythe, in de betekenis van een obsederende configuratie van vormen en symbolen. Daarmee sluit hij merkwaardig goed aan bij de schrijfactiviteit waar Hassan het bij de bepaling van de postmoderne roman over heeft. Het is taalarbeid van een man ‘as a language animal…a creature constituting himself,and increasingly his universe, by symbols of his own making’. Het is voor mij duidelijk: de ‘Journal brut’ – cyclus is goed op weg om, net als de ‘Alfa’ – cyclus, een onovertroffen monument te worden in de moderne nederlandstalige letterkunde.’ (bladzijde 557)