Ivo Michiels uit;’Het boek der nauwe relaties’ ‘Daar gaat hij, le roi René. Waarom zou ik hem niet zo noemen, kan een koning van de poëten niet ook echt een koning zijn, een Anjou van het woord, vorst van Sicilië en Jeruzalem (1409-1480) maar regerend zeg maar vanuit de Provence, en oprukkend op een dag tot in Vlaanderen toe? Bovendien, is niet juist een koning er door geboorte èn roeping toe gedwongen om (onder meer) het cortège van de vaders aan te voeren? Neenee, geen nood, ik ben niet bezig met door elkaar te halen, ik versmelt, voeg samen, maak één: namen, vorsten, landen, tijdperken. Titels ook, planeten ook. Ongetwijfeld ben ik daarom met schrijven, of er alvast mee doorgegaan, om dingen met/aan elkaar te doen raken, of het raken dat ik weet, vermoed, zichtbaar te maken: vorsten aan dichters, goden aan fantomen, speren aan alliteraties, kleuren (die op de huid, in het oor) aan klanken (die op het oog, in de aders) steden op de hand aan steden uit de ruimte, de samenzwering van het kosmische aan het komische, aritmiek aan droom, en blijven weten hoe alles Tekst is en dus optocht, intrede. Daar gaan ze, daar gaat hij. Ik zal hem voortaan aldus blijven noemen. Le roi René, als metafoor voor de simultaneïteit en de veelheid, de versmelting die onze poëtica en daardoor onze daad, de weg naar onze acta is. Allicht is deze 1 mei, dit voorjaar 1983 waarin abdicatie te geredelijk het parool is, er voor iets tussen, voor dit klare (weder)inzicht, en zijn deze dagboekdagen nog voor een hele poos van hem en hen vervuld, de vloekvaders en de hartvaders. O, er is geen bitterheid, er is geen opstand, ook geen weemoed vandaag die wordt op gewekt door de processie die mij zo stilaan vertrouwd is, de rei, dit wil zeggen de rivier die weer langs trekt, dwars door het dorp, door/voorbij de rotsen, hier vlakbij de wallen van het slot schuurt en verdwijnt in de aarde, tot, een paar meter verder, de opening van de andere dag aan de andere rotskant. Er is (bewogen) sereniteit want er is zeggen, schrijven, dus (her)kennen. Ik denk: dit ene ogenblik ben ik nu ‘de steen die rust op de bedding der rivier’, door alwéér een dichter – diegene die mij dit keer ginds ver in het noorden is voorafgegaan – daar te water gelegd. Le roi René, en le Chevalier du Nord. Luister, is een dagboek ook niet daartoe bestemd: om de (uitverkoren) verwanten, eerder dan hen bij de naam te noemen, de naam te géven die hun toekomt?'( bladzijde 41-42-43)