Verder met ‘De wijdere blik’ van Bernard Dewulf. ‘Dat alleen dichters en schrijvers over kunst zouden mogen schrijven – ik mag het niet dromen. Maar anderzijds het geschrijf van die dichters afdoen met het ambigue compliment dat het literatuur is, daar schieten we weinig mee op. Om een politicus te citeren die koketteerde met zijn anti-intellectualisme: het is niet of-of, het is en-en. Dat Bernlef het als ‘ervaring’ bij kunst houdt op emoties en sensaties, is mij te beperkt. Maar waar hij spreekt over ontmoetingen, knik ik instemmend. Nog liever zou ik spreken van kennismakingen, met de nadruk op kennis. Ik ken het cliché maar al te goed, en ik vrees dat de curator haast instinctief, hiernaar verwees: dat de dichter, de schrijver inderdaad vooral beelden zoekt voor een emotie, een ontroering, een ‘sensatie’. Als ik graag zeg: kennismaking, dan is het omdat ikzelf geenszins de behoefte voel zomaar wat ontroeringen en dergelijke meer op een fraaie manier te verwoorden. Is er eenmaal de ontmoeting geweest, voor mijn part de coup de foudre, dan begin ik als eerste de beste hamster alles in te slaan en op te slaan wat ik over de kunstenaar kan vinden. Ik denk dat ik dan een context aanleg, als een spinnenweb om die ontmoeting heen. Daarna pas, allengs gelijk de spin, begint het schrijven. En zoals gezegd: het is het schrijven zelf dat goeddeels de sensaties, de gedachten, de bijgedachten, en zelfs het kijken laat ontstaan. Daar sluit ik aan bij de belangrijke laatste zin van Bernlef:’het omzetten van ondergane sensaties in taal die zelf weer sensaties teweeg kan brengen’. Een kunstwerk is geen lijk en de schrijver over kunst is geen forensisch expert, geen lijkschouwer, geen patholoog. Hij drukt zich uit in een levend medium, en in die taal kan hij alleen maar zijn uiterste best doen het kunstwerk in al zijn levendigheid te ontmoeten. Het is, neem ik aan, tot op zekere hoogte ook waar Vande Veire op doelt wanneer hij stelt dat het kunstwerk ‘enkel in zijn onvermijdelijke verminkende herschrijving en “herbeelding” kan blijven gebeuren’.(bladzijde 22-23)