Verder met ‘ De wijdere blik’ ‘Het kijken zonder agenda. Dat klinkt simpel, maar het is zo moeilijk. Zeker als je al wel wat gezien hebt. Hoe kun je dan nog iets zien dat ‘zich aanbiedt als nieuw’? In dat licht lijkt de belangrijkste zin in deze passage mij de, alweer, haast achteloos gestelde, schijnbaar retorische vraag:’Of is het meer een kwestie van afleren?’ Ik geloof in dat afleren. In het afleren te kijken met een agenda. Ik zie niet in hoe anders die ‘openbaringen’ kunnen plaatsvinden. Ik geloof ook in die ‘openbaringen’. Zonder daar iets mystieks of metafysisch aan te willen verbinden, wil ik wel graag spreken van een ‘wonder’. Ik weet dat dat zogenaamde wonder nooit ‘zuiver’ plaatsvindt. Dat is ook niet de betrachting, noch de illusie. Evenmin echter is het een hersenschim. Dat wonder is, zoals Piet Meeuse het zegt, ‘vinden wat je niet gezocht hebt’. Het geleide toeval. En het toeval komt overal langs, niet alleen in de kunst. De kunst is ook buiten de kunst ‘kunst’ te zien, dat helpt dan weer om naar kunst te kijken alsof er voor de eerste keer kunst is gemaakt, in het volle besef dat er altijd kunst is gemaakt, binnen en buiten de kunst. In haar essaybundel ‘Het wonder werkt’, waarin ‘verhalen over kunst’ staan, spreekt de Nederlandse schrijfster en beeldend kunstenaar Pam Emmerik over de ‘zigzagbenadering’. Het is een beeld waarmee zij haar manier om kunst te benaderen typeert. Dat zigzaggen, schrijft ze, is ‘als van een speurhond’ en daarbij kunnen ‘alle middelen ingezet worden:kunstgeschiedenis, gedichten, spreektaal, psychologie, film, dromen, observaties, herinneringen, filosofie, persoonlijke verhalen, doctrines, latrines, stadservaringen, politiek en meer’. Dat doet denken aan de regels van dichter (en beeldend kunstenaar) Lucebert, die trachtte ‘de ruimte van het volledige leven tot uitdrukking te brengen’. Dat ik door de curator doorverwezen werd naar de literatuur, en met mij vele anderen, ik begrijp het wel enigszins, maar ik betreur het ook. Dat ik zelden of nooit in het vele dat binnen de kunstdijken over de kunst geschreven wordt, verwijzingen tegenkom naar de schrijvers die ik hier genoemd heb – of, uiteraard, naar andere schrijvers – ik betreur het. Dat er over kunst te vaak met kunstogen en in een kunsttaal geschreven wordt, ik betreur het. Ik betreur het allemaal vooral omdat het er volgens mij al te vaak toe leidt dat zoveel niet-schrijvende, niet in de kunsttaal ingeleide ogen niet meer naar kunst durven te kijken, en al zeker niet zoals ze naar een brand of een kopje op tafel zouden kunnen kijken. Naar kunst kijken kan ons helpen naar de wereld te kijken, naar de wereld kijken kan ons helpen naar kunst te kijken.’ (bladzijde 25-26-27)Morgen verder.