en de epiloog. ‘Ik wil het zo eenvoudig mogelijk zeggen. Wat er ook aan de hand is, toen we de doorn in ons vlees opmerkten die een of andere rooftocht inhield, hebben we gekozen voor de reactie van een muur te bouwen. Op het eerste oog hebben we dat gedaan om ons te verdedigen. En we zijn er nog altijd oprecht van overtuigd dat het daarvoor is. En we roemen de nationale heldhaftigheid van degenen die hem elke dag weer verdedigen, en van degenen die hem stompzinnig blijven opbouwen, duizenden kilometers lang. Zelfs niet de gemakkelijke constatering dat die muur het aantal rooftochten geenszins heeft doen afnemen kan ons op andere gedachten brengen. We raken voortdurend hele stukken kwijt, maar toch blijft het groteske schouwspel van elegante ingenieurs die druk bezig zijn met de bouw van de muur ons bijzonder prijzenswaardig voorkomen. De waarheid is echter dat we geen grens aan het verdedigen zijn: we zijn hem aan het uitvinden. We hebben die muur nodig, maar niet om datgene waar we bang voor zijn op afstand te houden; alleen om het een naam te geven. Waar die muur is, hebben wij een geografie die we kennen, de enige: wij hier, en aan de andere kant ‘de barbaren’. Dat is een situatie die we kennen. Het is een gevecht dat we kunnen leveren. We kunnen het hooguit verliezen, maar dan weten we tenminste dat we aan de goede kant hebben gevochten. We kunnen hooguit verliezen, maar niet ‘onszelf verliezen’. En dus vooruit met die grote muur. Het is echter een mutatie. Iets wat iedereen aangaat, niemand uitgezonderd. Zelfs die ingenieurs daar, op de torens van de muur, hebben al de somatische kenmerken van de nomaden die ze in theorie bestrijden: en ze hebben barbaars geld in hun zakken, en het stof van de steppe op hun gesteven boorden. Het is een mutatie. Niet een lichte verandering, niet een onverklaarbare degeneratie, niet een mysterieuze ziekte, maar een mutatie die plaatsvindt voor de overleving. De collectieve keuze van een nieuwe, heilzame mentale habitat. Hebben we ook maar een vaag idee waardoor die kan zijn voortgebracht? Er komen in elk geval een paar beslissende technologische vernieuwingen in me op: die waardoor tijd en ruimte zijn samengeperst en de wereld kleiner is geworden. Maar waarschijnlijk zouden die alleen niet genoeg zijn geweest als ze niet waren samengevallen met een gebeurtenis die het sociale scenario heeft opengegooid: de val van barrieres die tot nu toe het merendeel van de mensen verre hadden gehouden van de praktijk van verlangen en consumptie. Aan de homines novi, die voor het eerst werden toegelaten tot het rijk der privileges, danken we waarschijnlijk de kinetische energie die onmisbaar is voor het ontstaan van een echte mutatie: niet zozeer de ‘inhoud’ van de mutatie, die nog altijd het product lijkt van enkele bewuste elites, maar in elk geval wel de benodigde kracht om die in werking te stellen. En de behoefte, dat is belangrijk: de behoefte. Waarschijnlijk hebben zij de overtuiging verspreid dat we zonder mutatie verloren zijn. Als uitstervende dinosaurussen.’ (bladzijde 197-198) Morgen verder over de mutatie.