in 2026. ‘De oppervlakte is alles, daarin is de betekenis geschreven. Beter gezegd: wij zijn in staat om daarin een betekenis te schetsen. En sinds we dat talent tot rijping hebben laten komen, ondergaan we bijna beschaamd de onvermijdelijke schokken van de mythe van de diepte: we gaan overdreven gebukt onder de ideologieen, de fundamentalismen, alle kunst die te hoogdravend en te serieus is, iedere schaamteloos absolute uitspraak. Waarschijnlijk doen we er nog verkeerd aan ook, maar het zijn dingen waarvan we ons herinneren dat ze in de diepte stevig verankerd zaten aan onbetwistbare redenen en heiligheden die nu op niets gebaseerd blijken te zijn, en daardoor voelen we ons nog steeds gekwetst – of misschien beangstigd. Vandaar dat tegenwoordig elke simulatie van diepte overkomt als kitsch, en iedere concessie aan de nostalgie ons in wezen nogal goedkoop voorkomt. De diepte lijkt te zijn verworden tot een dumphandel voor bejaarden, voor de wat dommige en armere medemens. Twintig jaar gelden had ik dit soort uitspraken niet durven opschrijven. Het was me volkomen duidelijk dat we met vuur speelden. Ik wist dat de risico’s heel groot waren en dat we met een dergelijke mutatie een gigantisch erfgoed op het spel zetten. Ik schreef ‘De barbaren’, maar intussen wist ik dat de ontmaskering van de diepte zou kunnen leiden tot de heerschappij van de onbeduidendheid. En ik wist dat de heruitvinding van de oppervlakte vaak leidde tot het ongewenste effect, namelijk dat vanwege een misverstand de pure stompzinnigheid werd uitgeklaard, of de lachwekkende simulatie van een diepe gedachte. Maar wat er uiteindelijk gebeurd is, is alleen het resultaat geweest van onze keuzes, van het talent en de snelheid van onze intelligenties.’ (bladzijde 210-211) Morgen het laatste stukje.