Stefan Hertmans over Ernst Herbeck. Vervolg. ‘Van die hele obsessie zag ik lang geleden een perfect beeld, van de hand van een Duits kunstenaar die al lang nadenkt over de confrontatie van Duitse landschappen met de daaraan inherente waanzin: Anselm Kiefer. Ik had een grote reproductie van dit werk boven mijn werktafel hangen toen ik ‘Kopnaad’ schreef. Het schilderij heet ‘Malerei der verbrannten Erde’. Het toont een warrig sparrenbosje, een akker vol vuur en ijs, er is met een zwaai een groot schilderspalet overheen geschilderd, een bruine streep die je het gevoel geeft dat je het schilderij door glas ziet – er is een vervreemdend scherm tussen de kijker en het landschap gekomen: dat van ons eigen bewustzijn. Iets dergelijks vervreemdends voel ik inmiddels met de theatertekst waarin ik , op het einde, Alexander nog even laat paraderen. Mijn Lenz heeft het over de dichter als psychiatrische patiënt en zegt, met een weemoedige ironie: ‘Ach – was ik maar in dit lichaam. ik streelde het ter plekke dood.’ Ik geloof dat Alexander niet echt het gevoel had dat hij in zijn lichaam thuis was. En toch. Alexander had niet echt een hondenleven. Hij was een ‘geslaagde’ patiënt. Hij heeft zijn sigaretje nooit in een boom opgestoken, maar altijd netjes in de pauze. Hij heeft Navratil niet voor schut gezet. EEN HONDENLEVEN Een hondenleven was vroeger om de dertig jaar een gewoonte. Weinig te eten en veel te wandelen. De hond doet het net zo. Als hij niets te eten heeft is hij treurig. Een vette kluif volstaat. Alexanders kritiek op de Oostenrijkse maatschappij, zo zegt Iris Radisch, is vreselijker dan de scheldpartijen van de grote ‘nestbevuiler’ en aartsvijand van de kleine burger, Thomas Bernhard. Want Alexander neemt het allemaal heel ernstig, zonder dat hij erin gelooft. Radisch noemt zijn gedichten ‘schoonheidslitanieën’- maar dan van een schoonheid ‘die zo zuiver is, dat hij er zich zelf niet meer voor interesseert.’ ‘( bladzijde 270-271-272) Wordt vervolgd.