Stefan Hertmans over Roland Barthes; ‘Eelt op de blik’. Vervolg. ‘En dat niet alleen voor de wereld van de crisis en overgang naar de moderniteit sinds Thomas Mann die in ‘De Toverberg’ schilderde; in dit boek zal zelfs het gebouw waar alle vertogen over het lichaam samenkomen, het sanatorium, samenvallen met de beschrijving van een beschermend moederlichaam. Lezen werd voor de argeloze jonge Hans Castorp op die manier een visionaire revelatie; hij zag iets opdoemen van een ultieme waarheid, het apocalyptische vergeten visioen dat achter alk lezen schuilgaat en dat in de geschiedenis geleidelijk vergeten, bedolven is geraakt onder een huid van tekens. Een huid die voor ons papier is geworden, en later steeds meer de koele lichtglans van een elektronisch scherm. Maar de oervorm van het beschreven oppervlak is wel degelijk de huid: namelijk die van het perkament. Iets van dit vergeten beestenvel moet toch door onze dromen spoken, al surfen we op internet? Lezen verbergt blijkbaar altijd ergens een glimp van een oeroude lichaamscultuur, een cryptisch geworden ritueel, maar de oorspronkelijke verwijzing is frustrerend goed ondergedoken, ze verbergt zich tussen de plooien van de verschijningsvorm van de tekst en in de labyrintische gangen van het verhaal dat in de tekst wordt opgeroepen. De lijfelijkheid van de tekst is niets meer dan een fantasma, het restant van een verloren wereld. Tegelijk maakt hij de directe, haast provocerende werking van de literatuur uit: anders dan de theoretische, wil de literaire tekst de schaamteloosheid van het intieme lichaam telkens aanraakbaar maken. De tekst is, of zou moeten zijn, dat schaamteloze personage dat zijn kont toont aan Vadertje Politiek, zegt Roland Barthes. Met andere woorden: de ideologisch bedreigende provocatie van de lichamelijke tekst heeft ook een maatschappelijke betekenis, juist omdat hij zo lijfelijk de handen strekt naar onze intimiteit. Hier zijn we bij de omkering van de oorspronkelijke aanraking beland: nu reikt de tekst ook al de hand naar mijn eigen lijf….'( bladzijde 391-392 uit Stefan Hertmans ‘Het putje van Milete’) Wordt vervolgd.