Hertmans over Roland Barthes; ‘Het eelt op de blik’. Vervolg. ‘In de diepte van de verborgen geschiedenis, die door de teksthuid wordt bedekt, zit de geschiedenis van het lichaam van de mens, zo lijkt Thomas Mann te suggereren – vandaar Manns levenslange fascinatie voor ziekten en hun effect op de geestelijke vermogens. Wat ik ook oproep, hoe fantastisch, onwaarschijnlijk, krankzinnig, wreed, mooi of ontstellend de beschreven gebeurtenissen ook zijn – het eronder verborgene is veel wreder en veel aangrijpender. Het is het gevoel van de historische afgrond, van de oneindige verborgenheid van talloze lichamen die tot het lichaam van de schrijvende en de lezende zijn samengeklonterd, een lichaam dat ik alleen kan vermoeden omdat er teksthuid is. Waar rook is is vuur, waar huid is is lichaam, waar tekst is is wereld. De metaforen worden altijd metoniemen op die manier; wat eerst puur verbeelding was, springt open als een verse snijwonde en wordt pijnlijk voelbaar. Het heeft met mij te maken, met mijn wereld, met mijn lichaam. Er bestaat geen abstracte literaire tekst. Autonome literatuur is altijd een fictie. In elke tekst zit een gedroomd lichaam als in de hallucinatie van Hans Castorp in ‘De Toverberg’, namelijk de hallucinatie van de verborgen schrijver of schrijfster zelf. We horen hem of haar er doorheen ademen en bewegen, lachen, klagen, spreken, hijgen, huilen of grinniken. Hij of zij is het lichaam dat de personages samenhoudt; hij bepaalt hun ademhaling, hun zweet en hun levensruimte. Hij is het lichaam dat samenvalt met de hele beschreven wereld. Alles wat hij verzint is waar, want het valt samen met zijn schrijvend lichaam, en dat is, omdat het schrijft en ik het kan lezen, daadwerkelijk waar en daar aanwezig in mijn oog. ‘Ik ben geïnteresseerd in taal omdat ze me verwondt of verleidt’ (Roland Barthes). Maar kijk, als dat lichaam van de schrijvende hoorbaar is onder die huid van tekst, dan is het voor mij niet interessant zo lang ik niet het gevoel heb dat er iets in die andere is wat ik met hem of haar kan delen. Hans Castorps begerende en begeerlijke identiteit bepaalt mijn mogelijkheid tot identificatie met het lichaam dat hij droomt of begeert.'(bladzijde 393-394; uit Stefan Hermans ‘Het putje van Milete’) Wordt vervolgd.