verder met ‘De wereld is een woord’ van Patricia de Martelaere. ‘Woorden, zo lijkt het, zijn intellectueler, ze leunen dichter aan bij het reflexieve bewustzijnsleven, terwijl beelden als het ware vastkleven aan de fysische natuur en als een soort oer-materie onze onbewuste dromen bevolken. Wordt er niet traditioneel een onderscheid gemaakt tussen beeldende kunsten en woordkunsten, en worden niet in vrijwel alle hiërarchische kunsttheorieën de woordkunsten hoger geplaatst dan de beeldende kunsten? Spreekt men soms niet over twee types van culturen, woordcultuur en beeldcultuur, en waarschuwt men niet alom voor het ‘vervlakken’ van onze cultuur tot het niveau van passieve beeldopname via de media? Het zitten voor een beeldscherm lijkt een gemakkelijker, meer ontspannen vorm van zitten te zijn dan het zitten lezen van een boek, de eerste vergelijkbaar met zitten kijken voor een raam, de tweede met zitten nadenken. Bij nader inzien blijken de verschillen echter heel wat minder evident. Ook bij ‘lezen’ gaat het immers in laatste instantie om een vorm van kijken; men leest met de ogen, niet met de hersenen; men leest woordbeelden, geen zuivere betekenissen. Anderzijds blijven ook de meest gecommercialiseerde visuele massamedia (tv, film, videoclip) zich in hoge mate bedienen van het woord: speakers en presentatoren zijn alomtegenwoordig om ons ook nog eens te vertellen wat we zullen zien; er wordt gedebatteerd, geïnterviewd, gecommentarieerd en overvloedig aan woordspelletjes gedaan. Het zuivere ‘beeld’ blijkt ook op de beeldbuis niet te worden geproduceerd, en zelfs wanneer al eens het geluid uitvalt verschijnt binnen de dertig seconden de verbale toelichting ‘Storing’. Bovendien vertoont het materiaal van de beeldenfanaat een al even grote intellectuele verscheidenheid als dat van de verstokte lezer; het bekijken van films van Buñuel, Bergman of Fassbinder is zeker een meer culturele bezigheid dan het lezen van Konsalik, vrouwenbladen of afleveringen uit de Harten-reeks. Het is ten onrechte dat het medium film wordt geassocieerd met goedkoop amusement en het medium schrift met verheven geesteszaken; in beide circuits bestaan zowel gecommercialiseerde consumptieproducten als hoogstaande intellectuele meesterwerken, en de middelmatigheid van de meerderheid is een fenomeen dat zowel het ‘beeld’ als het ‘woord’ karakteriseert. En tenslotte geldt: dat er zonder de onderscheidingen van de taal gewoon niet veel te onderscheiden valt, zodat het bijvoorbeeld onmogelijk wordt om simpelweg door te vertellen wat men heeft gezien, laat staan daar bewust over te reflecteren of redeneren. Het hele onderscheid tussen woord- en beeldcultuur, als zodanig geformuleerd, slaat in feite nergens op; voor een cultuurwezen zijn woord en beeld gelijk oorspronkelijk. Het ‘zuivere beeld’, onaangeroerd door taal, behoort geheel tot de natuur; het ligt in de onuitsprekelijke blikken der dieren, voor wie de beelden ondergedompeld blijven in een onontwarbare stroom van indrukken.’ (bladzijde 36-37 van ‘Een verlangen naar ontroostbaarheid’, ‘Over leven, kunst en dood’ van Patricia de Martelaere) Wordt vervolgd.