verder met ‘Om niets te zeggen, of De nieuwe kleren van de keizer’ van Patricia de Martelaere. ‘De grens tussen hyperluciditeit en krankzinnigheid, daar is het smalle niemandsland waar de schrijver voortdurend probeert niet te wonen, ter plaatse trappelend, verspringend van het ene been op het andere, als iemand op blote voeten op hete as, die op geen enkel been kan blijven staan. Of zoals in een bepaalde vorm van dwangneurose, waarbij de ene hand van de patiënt (de zieke hand) steeds opnieuw een bepaald voorwerp (Blanchot kiest niet voor niets het voorbeeld van een potlood) wil grijpen en het dan niet meer kan loslaten, zodat de andere, de gezonde hand van buitenaf moet ingrijpen. De kracht van de schrijver, zegt Blanchot, ligt in de hand die niet schrijft, die in staat is het schrijven te onderbreken, het potlood weg te nemen. De paradox van de schrijver ligt in het feit dat hij twee handen heeft, waarvan de ene moet schrijven en de andere niet wil, en niet kan schrijven. Het is de paradox van de krankzinnige die maar niet genoeg krankzinnig kan zijn, die krankzinnig wordt van zijn eigen redelijkheid, die zijn rede helemaal zou willen verliezen. Het vurigste verlangen van de schrijver: niet te schrijven, niet te willen schrijven, niet te moeten schrijven, alleen maar (niet) te zijn wat hij niet is. Het niets, dat is de ware materie van de schrijver, niet de taal, maar de gapende leegte onder de taal, het nee dat geen nee is aan iets, maar het nee tegen alles, het nee op zich (de ‘zuivere negativiteit’, zoals Hegel zou zeggen – en ook Blanchot komt uiteindelijk bij Hegel uit). Het woord ‘schrijver’ – dat is intussen al wel duidelijk geworden – wordt door Blanchot op een eerder ongewone manier gebruikt. Bij ‘schrijver’ denken we doorgaans niet alleen aan chagrijnige types als Kafka of Fernando Pessoa, maar ook weleens aan ‘gelukkigere’ schrijvers (voor zover er natuurlijk gelukkige schrijvers, of gelukkige mensen, bestaan) als Gabriel Garcia Márquez of Günther Grass, of zelfs aan minder respectabele exemplaren als Agatha Christie of Stephen King. Blanchot bedoelt met ‘schrijver’ duidelijk niet om het even welk individu dat boeken schrijft en uitgeeft; het ‘schrijven’ verwijst voor hem niet zozeer naar een bezigheid – laat staan een beroep – als wel naar een gemoedstoestand, de gemoedstoestand van sommige ( maar lang niet alle) schrijvers. (bladzijde 14- 15 uit ‘Een verlangen naar ontroostbaarheid’, ‘Over leven, kunst en dood’ van Patricia de Martelaere) Wordt vervolgd.