verder met ‘Om niets te zeggen , of De nieuwe kleren van de keizer’ van Patricia de Martelaere. ‘Blanchot gaat wellicht een tikkeltje te ver wanneer hij verkondigt dat alleen deze schrijvers echte schrijvers zijn (‘Le signe de son importance, c’est que l’ecrivain n’ait rien à dire’ , De l’angoisse au langage). Men kan allicht schrijver zijn, en echt schrijver zijn, op veel verschillende manieren. Tal van schrijvers kennen niet die paradoxale worsteling om niet te schrijven, zij schrijven zonder meer graag, zij schrijven om gelezen te worden, en zij hebben wel degelijk iets te zeggen. Blanchot had dan ook, wat mij betreft, genoegen kunnen nemen met de simpele presentatie van een mogelijk type van schrijverschap, met daaraan verbonden een mogelijke visie op literatuur, zonder haar Het Schrijverschap of De Literatuur van te maken. Een andere kwestie is te weten te komen wat Blanchot eigenlijk bedoelt wanneer hij, in suggestieve, metafysische zwaarbeladen bewoordingen, almaar insisteert op het niets van het schrijverschap. Hoezo, het niets is het eigenlijke materiaal van de schrijver? Hoezo, het is hem in alles wat hij schrijft alleen maar om niets te doen? We dachten toch dat zijn materiaal de taal was, zoals dat van de beeldhouwer het marmer, dat van de componist de klanken en dat van de schilder de verf op het doek? En we dachten toch dat het de schrijver, zoals iedere kunstenaar, wezenlijk te doen was om de creatie van een kunstwerk, zo mogelijk een indrukwekkend oeuvre? Blanchot blijft onduidelijk over de verhouding tussen het schrijverschap en het kunstenaarschap in het algemeen (kan bijvoorbeeld ook het kunstenaarschap op zich getypeerd worden vanuit de paradox van de vertwijfeling?), maar toch lijkt hij te veronderstellen dat het schrijverschap een aparte, en wel de meest ambigue vorm van kunstenaarschap is, en dat de taal, als gegeven, veel meer op ‘niets’ lijkt dam marmer, verf of muziek.'( bladzijde 15-16)Wordt vervolgd.