verder met de filosofie van Faverey door Yra van Dijk. ‘ Een belangrijk verschil met denkers en dichters die voor hen kwamen, was dat de presocratici hun vragen niet meer beantwoordden met de mythologie: de goden boden niet langer een antwoord op vragen als ‘Wat is substantie? Hoe is de aarde ontstaan? Wat zijn de materiele principes die ten grondslag liggen aan de wereld? De eerste presocraat die dergelijke vragen trachtte te beantwoorden was Thales van Milete. Hij beschouwde water als oorsprong van alles en kende er een goddelijke kwaliteit aan toe. Voor meer presocratici geldt dat ze een fysieke opvatting van goddelijkheid hadden, of een goddelijke opvatting van de materie: de goden waren niet zozeer menselijke gestalten zoals in de Griekse mythologie, maar goddelijkheid was een kwaliteit van het materiaal. Faverey verwijst naar Thales’ denken in ‘Een hengelaarvis doet niets anders'(VG 435), een gedicht uit ‘Zijden kettingen’. Behalve de rechtstreekse verwijzingen in dat gedicht, zoals de regels ‘Alles komt voort uit het vochte’ of ‘Ook/de levenloze natuur is bezield’, lijken de eerste twee regels samen te vatten wat Faverey zelf doet met deze citaten:’Een hengelaarvis doet niets anders/dan door mij wordt gedaan met de muze’. Dus midden in een reeks die vol staat met verwijzingen naar Homerus en de presocratici, gaat Faverey in op zijn eigen werk als citatenvisser: hengelen in het water waar hij zelf in zwemt. Dat Faverey juist verwijst naar het idee dat de natuur ‘bezield’ is en goddelijk volgens Thales wijst er weer op dat de natuur bij hem kan staan voor het Absolute, voor wat zich onttrekt aan het benoembare. Soms noemt Favery dat schoonheid, soms noemt hij het god, hiervoor was het een zingende oude vrouw in een rivier, maar altijd is het iets buiten de taal. In de komende paragrafen zal ik laten zien dat deze bezielde natuur daarom ook regelmatig een plaats krijgt in het typografisch wit van het gedicht. Op zo’n inhoudelijke wijze refereerde Faverey eveneens aan het werk van Heraclitus. Van hem zijn iets meer teksten bewaard gebleven: zo’n honderd fragmenten die als spreuken gelezen kunnen worden en op zichzelf al bijzonder poetisch aandoen voor de moderne lezer, door de ambiguiteit en raadselachtigheid die zijn uitspraken altijd kenmerkt. Waarom schreef Heraclitus in zulke paradoxen? Net als Thales dacht hij na over de oorsprong van de wereld:de vraag was hoe iets uit niets heeft kunnen ontstaan. Heraclitus’ antwoord luidde dat dat alleen kan wanneer er in alles twee tegengestelde krachten aan het werk zijn:’Het inzicht dat alles, wat bestaat, ervaren kan worden en gedaan kan worden, teruggaat op en uitdrukking is van een en alles doordringende en bestierende, zich overigens op de meest uiteenlopende manieren manifesterende grondstructuur: de zogenaamde eenheid der tegendelen.’ (bladzijde 336-337 van ‘Leegte,leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poezie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd. Een noodzakelijke onderdompeling voor mijn hommage aan Faverey.