verder met de filosofie in het werk van Faverey door Yra van Dijk. ‘Paul Claes schreef twee interpretaties van dit gedicht( zie hierboven): de ene ‘constructief’, waarin hij tracht de citaten thuis te brengen, en de ander ‘deconstructief’. De eerste lezing zoekt naar gelijkheid en het ‘bekende’, en de tweede lezing naar ‘het verschil’, wat betekent:’aantonen hoe een tekst van andere teksten verschilt en hem opvatten als een transformatie, niet alleen van die andere teksten, maar ook van de leesconventies zelf. Dit is de deconstructieve lezing’. Claes laat zien dat Favereys gedicht ‘een montage’ is, en dat bovendien door het citeren het idee van het oorspronkelijke auteurschap wordt ondermijnd. Hij stelt dat de eerste strofen van het gedicht in ‘hun categoriale dieptestructuur een presocratische problematiek’ bevatten. Het probleem is dat Claes wel degelijk één diepere betekenis in het gedicht ontwaart, wat indruist tegen het idee van een deconstructie. Dat die betekenis zelf paradoxaal is, komt omdat Faverey zelf al vastliggende betekenissen deconstrueert in zijn poëzie. Een ander probleem van Claes ‘deconstructieve’ lectuur is dat daarin geen versexterne gegevens mee mogen spelen. Het feit dat het gedicht een in memoriam is voor ‘P. van Delft’, Favereys leraar klassieke talen, moet dus buiten beschouwing blijven. Volgens Claes zou het gebruik van dit gegeven de tekst als montage ‘miskennen’. Ik denk echter dat het feit dat de tekst een montage is, hierdoor betekenis krijgt. Juist omdat het gedicht vrijwel geheel bestaat uit citaten (ook uit het werk van Sappho en Homerus) is het een mooie beschrijving van de fragmenten van kennis die overblijven in het hoofd van de leerling, nadat de tijd er zijn invloed op heeft gehad. Bovendien is het cyclische waar al deze citaten een uitdrukking van zijn, een sterk beeld voor het leraarschap, waarin de leerlingen verdwijnen én ieder jaar terugkeren. De verwijzing naar het Heraclitus-fragment:’Onsterfelijken zijn sterfelijk; sterfelijken zijn onsterfelijk’ heeft direct betrekking op het leraarschap. De sterfelijke Van Delft leeft als het ware voort in de hoofden van zijn leerlingen. Op allerlei manieren wordt in dit gedicht gezegd dat de tijd cyclisch is, onder andere door een citaat van Thales (‘de magneetsteen is bezield’), die in de geschiedenis eerder kwam, tussen twee Heraclitus-fragmenten te plaatsen. De citaten stammen dus tweemaal uit de overlevering: eerst die van de klassieke oudheid in de moderne tijd, daarna van de lessen van Van Delft in het hoofd van de dichter. Dat zou troostend bedoeld kunnen zijn: het gaat hier niet alleen om de dood, om wat er verdwijnt, maar ook over wat er dan nog allemaal over is. Net als het dichterschap laat het leraarschap zijn sporen na.'(bladzijde 338-339 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd. Zeker weten.