verder met de identiteit in het werk van Faverey door Yra van Dijk. ‘In het volgende gedicht is de splitsing binnen het ik zelfs nog explicieter:’als het mij/niet lukt, waarom zou het//mij dan wel lukken'(VG 379). Uit dat gedicht blijkt ook dat de reeks poëticaal gelezen kan worden:’Ik had dat wiel net zo goed/stil kunnen laten vallen/als ieder ander’. De kwestie in deze reeks zou kunnen zijn dat schrijven ook een vorm van zelfverdubbeling is. De dichter moet noodzakelijkerwijs een afsplitsing van zichzelf in zijn gedicht(zijn ‘web’) achterlaten. Wie probeert om dankzij het schrijven ‘samen te vallen met zichzelf’, zal bedrogen uitkomen. Hij blijft: ‘Geweigerd door de dingen//zoals door mij ontkend’. ‘De dingen’ staan hier in contrast met de gespleten mens. Tegenover het schrijven en de vernietiging van het ‘ik’ dat dat teweegbrengt, worden opnieuw ‘de dingen’ geplaatst in hun vanzelfsprekende stilte met hun vanzelfsprekende aard: ‘Geen roos treurt om haar doornen'(VG 456). In tegenstelling tot bijvoorbeeld katten of uilen kunnen wij niet met onszelf samenvallen. In het gedicht ‘In mijn aquarium huist hetzelfde aantal’ wordt de mens vergeleken met de vastliggende inhoud van dat aquarium, en daarna met een boom ‘die een eik is’. Tegenover die vaste en vanzelfsprekende boom staat dan ‘De nimmer in zich/oplossende, zich uitstotende mens'(VG 488). In dergelijke regels speelt wellicht mede een rol dat Faverey psycholoog van beroep was. Hij zal geregeld te maken hebben gehad met mensen die zichzelf ‘uitstoten’. In sommige gedichten lijkt Faverey dan ook te theoretiseren over wat identiteit betekent en hoe die geconstrueerd wordt. Vooral in de latere bundels van Faverey wordt expliciet de vraag gesteld hoe je weet dat je bestaat. In de eerste plaats blijkt de identiteit dan uit je herinneringen en je verleden geconstrueerd. De herinneringen zijn niet eenduidig: je hebt ze immers zélf meegemaakt en ze opgeslagen. Meteen zitten we in een cirkel gevangen. Bovendien zorgt de herinnering voor een confrontatie met een ‘ik’ dat verleden tijd is geworden – wederom een soort splitsing. Behalve herinneren is ook ‘verzinnen’ een manier om de identiteit te kunnen construeren: […]//Ach, zelfs als ik haar zie://Wie bewijst mij dat zij bestaat./Zelf verzin ik mij voortdurend opnieuw/om te voelen of het nog gaat.[…] (VG 546)’ (bladzijde 343-344 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd. Mijn 21 ‘bladzijden’ voor de kunstmanifestatie Klifhanger 2013 in Den Hoorn van 18 juni tot 31 juli zijn af. Nu de hommage voor Faverey maken.