verder met het typografisch wit in het werk van Faverey door Yra van Dijk. ‘Het begin van het gedicht valt ook regelmatig samen met een uitspraak over beginnen, zoals hier: De rusteloze, onstuitbare//opkomst, daarmee zelfs deze stoel/zijn onstelpbaar wegzijn onthult.//[…](VG 607) Aldus wordt het eerste regel-wit ingezet om te illustreren wat het gedicht zelf aan het doen is: het krijgt een iconische, poëticale functie. Ook in de rest van het gedicht kan het typografisch wit poëticale ‘uitspraken’ doen. Een vroeg voorbeeld is het volgende gedichtje: //Algen; wieren//Verder landinwaarts:/je schorsen, je distels./Periode van precaire//ontregelingen; je/semantische snippers-/de eigenlijke monaden,//het werkelijke isolement.(VG 64)// Zoals zo vaak in het vroege werk is er sprake van een soort zeelandschap, of liever gezegd een strandlandschap, alsof de losse gedichten aangespoeld zijn. In ieder geval ziet dit gedicht er zo uit: in de eerste regel wordt door de algen en de wieren het beeld van een strand opgeroepen, na een witregel begeven we ons dan landinwaarts, wat in dit geval ook tekstinwaarts is. De volgende witregel zou poëticaal gelezen kunnen worden: een van de ‘precaire ontregelingen’ wordt door het strofisch wit en het enjambement uitgevoerd. Dat een ‘regel’ in dit geval ‘ontregelt’, versterkt dat samenvallen van vorm en (poëticale) inhoud. Uit de opsomming die volgt zouden we kunnen concluderen dat de vier genoemde dingen allemaal hetzelfde zijn: ‘ontregelingen’, ‘semantische snippers’, ‘monaden’ en ‘het werkelijke isolement’. De ‘monaden’ zouden opnieuw een verwijzing kunnen zijn naar Leibniz’ denken, ditmaal over individualiteit(zie p. 125). Aangezien voor Leibniz de hele kosmos in een ‘monade’ schuil kon gaan, krijgen de ‘semantische snippers’ een soortgelijke lading. Het laatste gegeven, het isolement, staat geïsoleerd op een witregel. Als je deze opsomming inderdaad poëticaal leest, kunnen de betreffende vier woorden slaan op Favereys gedichten zelf, of in ieder geval op zijn versregels. Het ‘werkelijke’ uit de laatste regel is overigens dubbelzinnig. Het blijft een open vraag of hier wordt gestreefd naar het werkelijke, dat wil zeggen het ‘echte’ isolement, of dat het ‘werkelijke’, dat wil zeggen de wereld, is die hier geïsoleerd wordt.'(bladzijde 356-357-358 uit ‘Leegte, leegte die ademt’ , ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.