verder met het typografisch wit(Eindewit en reekswit) in het werk van Faverey door Yra van Dijk. ‘In Favereys gedichten blijken dus de ‘randen’ van belang. Vooral het einde van het gedicht krijgt nadruk als plaats waar het gedicht overgaat in de buitenwereld. Soms sterven Favereys gedichten langzaam af, alsof ze oplossen in het niets. Andere keren komt het einde heel abrupt ‘van buitenaf’, of soms schrijft de dichter ineens de dingen uit zijn tekst weg. Wat er wordt beschreven, is tevens wat er gebeurt, zoals in dit einde van een gedicht: //[…]- snel een streep//er onder en een punt er achter.(VG 82) Op die plaatsen is de inhoud van het gedicht precies dezelfde als de vorm. Vandaar dat Dorleijn erop wees dat met name de laatste woorden van Favereys gedichten iconisch geïnterpreteerd kunnen worden en dat Fens stelt: ‘de slotregels van Favereys poëzie zouden intensievere lezing waard zijn’. In enkele gedichten verdwijnt de dichter samen met zijn gedicht van het toneel, als was de voorstelling afgelopen: //[…]stel mij in op/scheermuizenspraak, buig,//wuif, en vloei af. (VG 76) Niet altijd neemt de dichter zo gemakkelijk afscheid van zijn tekst. Soms klampt hij zich eraan vast en wil hij slechts met tegenzin het gedicht aan zichzelf overlaten:’maar zolang het nog tijd is, /kan ik er niet mee ophouden.//’, staat in het gedicht dat zo eindigt: […]Zie maar wat/je wilt; houd maar op; wees weg.(VG 210) Wanneer de dichter afscheid moet nemen, blijft de tekst alleen achter, net als de dingen die erin werden opgeroepen. In het volgende gedicht moeten een bruid en een schildpad zichzelf zien te redden, terwijl de dichter van de tekst los moet komen: //[…]/Geboren uit twee dooddoeners//was hun 1 wegmaker voldoende./Hoe zij zich uit dat schuim/wist te redden; hoe ik//de tekst van mij afschudde.(VG 161) Een enkele maal wordt de stilte aan het einde van het gedicht expliciet tegenover de woorden in het gedicht gezet. Aan het einde lijken ze terug te schrikken voor de rand, waar ze in het diepe worden gegooid. //[…]Elk woord/slikt zich liever in dan zo/te moeten leren zwemmen.(VG 460) Zo lijkt het einde van het gedicht soms een bedreiging in te houden – vandaar dat er soms pogingen worden ondernomen om het einde zoveel mogelijk uit te stellen.(bladzijde 359-360-361 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.