verder met het typografisch wit in het werk van Faverey door Yra van Dijk. Dit keer gaat het over tijd. ‘Geldt voor alle gedichten dat de witregels zorgen voor pauzes, Faverey buit dit aspect van het typografisch wit extra uit. Wanneer het in de tekst gaat over de tijd die vertraagd is of die stilstaat, laat hij dit bij voorkeur plaatsvinden in een witregel. Een duidelijk voorbeeld zijn de eerste regels van dit gedicht uit de reeks ‘Hommage à Sapho’: Nu het uur stil staat,//ademt alles afscheid uit/en stokt.[…](VG 251) In de eerste witregel staat het uur stil, daarna wordt het leven hernomen, zoals blijkt uit ‘ademt’, om dan wéér halt te houden in ‘stokt’. De eerste witregel vertoont de genoemde ‘stilstand in beweging’. Als je nauwkeuriger kijkt naar de manier waarop de tijd in Favereys poëzie stilstaat, blijkt er zelden van échte stilstand sprake te zijn. Er is eerder een soort golfbeweging te zien. Alsof het gedicht als een pendel rond het nulpunt van absolute stilstand slingert. De tijd is hier geen rechte lijn maar een cirkel- of slingerbeweging. Die beweging is te zien rond een witregel, zoals hiervoor, of zelfs rond de stilstand van het versregelwit, maar ook op veel grotere schaal in het oeuvre zelf. Zoals wanneer Faverey zichzelf citeert, en terugwijst naar regels uit veel eerdere gedichten. Daarmee creëert hij een soort bewegende stilstand binnen zijn eigen verzameld werk. Soms zijn deze autocitaten ook een poëticaal commentaar, zoals blijkt wanneer Faverey de volgende regel herhaalt: ‘In de herhaling toont zich// veel vergeefsheid'(VG 162). In de volgende bundel komen die regels bijna letterlijk terug:’In de herhaling//toont zich de vergeefsheid,/woelt zich stilstand bloot'(VG 268). Die laatste regel, over stilstand, staat vrijwel in het midden van het gedicht, dat zo rond die stilstand beweegt, ‘woelt’. De herhaling wordt uitgebeeld door de vorm, daadwerkelijk binnen het oeuvre. De ‘stilstand in beweging’ die Favereys gedichten zijn, wordt dus ook in het groot uitgevoerd. Een andere vertragingstechniek zit in een uitgebreide interpunctie. Door de inhoud van de woorden kan eveneens een idee van vertraging worden opgeroepen: door woorden als ‘windstilte’, ‘onveranderlijk’, ‘einde’. Volgens Bloem bewerkstelligt Faverey de vertraging van zijn gedichten in de eerste plaats door zijn werkwoorden, die hij selecteert op hun ‘stolligskwaliteiten’. Hij doelt daarmee op woorden als ‘ingevroren’ of ‘omstold’, ‘fixeren’. Bloem wijst er bovendien op dat Faverey die werkwoorden dan vaak als deelwoorden gebruikt, wat ook een remmend effect heeft op de voortgang van het gedicht. Omdat de witregels beweging en stilstand tegelijk zijn (er is een pauze en tegelijk loopt het gedicht door), bleken ze eveneens een moment te kunnen uitbeelden dat niet in woorden te beschrijven is. Het ongrijpbare ‘nu’, al voorbij voordat je het hebt kunnen uitspreken, is een grensmoment: ‘Nòg is het geen nu//noch is het straks nu geweest'(VG 459). In dezelfde reeks, ‘Mijn linkerpink’, staat een ander gedicht waarin het wit wijst op een ondeelbare fractie van een seconde waarop iets begint te gebeuren: […]/Hoe het is zich doorboort/vindt plaats tussen nog niet//en nooit meer.[…](VG 454).'(bladzijde 367-368 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt nog steeds vervolgd.