verder met het typografisch wit in het werk van Faverey door Yra van Dijk. ‘Het idee dat de dood in onszelf zit en iets is wat wij zelf ‘uitbroeden’, speelt een belangrijke rol in Favereys latere gedichten. Het wordt versterkt door de vorm van het gedicht. Hier bijvoorbeeld ‘herbergt’ het strofisch wit de dood, biedt het de dood een onderkomen, net als het lichaam dat doet: //De idee dat mijn lichaam/iets uitbroedt dat mijn dood//herbergt – of dat//het hierin slechts zichzelf is,/zich aan de tand voelend,/zich paal en perk stellend,/dit lichaam, door mij al/zo innig aan zich/verknocht geraakt. (VG 504)// De dood is niet louter een negatief gegeven. ‘Wie niet meer spreekt, dat wil zeggen wie het onvolkomen expressiemiddel van de taal niet meer nodig heeft, wordt “weggedaan”, naar menselijke normen gerekend tenminste. Maar de dood is alleen in onze beperkte optiek als een tekort te beschouwen; in werkelijkheid gaat het misschien wel om de voltooiing, het herstel van een verloren gegaan geheel’, zoals Goedegebuure het formuleert. Het cyclische wereldbeeld dat in deze gedichten naar voren komt, brengt met zich mee dat de dood niet altijd een eindpunt is. Gedichten over de dood lopen niet per definitie uit op het eindewit. Zo staat tussen twee witregels de mysterieuze uitspraak: ‘en ook de dood zich doorsterft'(VG 477). Na de dood is er soms een mogelijkheid voor herbeginnen, en zoals de geboorte de dood in zich draagt, zo geldt tevens het omgekeerde. Net als het niets en de vernietiging, kan de dood bij Faverey een vorm van schoonheid zijn: //[…] Zelfs de verschrikking/heeft sporen nagelaten van liefde/en van ingehouden ontsnapte schoonheid,//tot in de stijfselwitte druppels/op de zonnebril onder/de nu zo wiegende galg. (Vg 548)// Faverey verwijst naar de mare dat gehangenen een laatste zaadlozing zouden krijgen. Stevens wijst erop dat de dood hier dus ook een begin van ‘virtueel’ nieuw leven is, nog versterkt door het woord ‘wiegen’. Ondanks de galg betekent het eindewit hier niet exclusief een einde, maar eveneens een nieuw begin.'(bladzijde 375-376 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.