verder met Celan; de poëtica van Celan door Yra van Dijk. Motto bij deze paragraaf;’Tussen het Ja en het Neen, tussen het Voor en het Tegen, vindt men aldus uitgestrekte ondergrondse ruimten waar de meest bedreigde mens in vrede zou kunnen leven.'(Marguerite Yourcenar) ‘In zijn poëticale Bremen-rede benadrukte Celan dat zijn gedichten geworteld zijn in de recente geschiedenis:’Want het gedicht is niet tijdloos. Zeker, het maakt aanspraak op oneindigheid, het probeert dwars door de tijd heen te grijpen – door haar heen, niet over haar heen’. Het gedicht moest door de geschiedenis heen, wat voor Celans poëzie inhoudt dat die vaak verwijst naar angst, dood en vernietiging. Daarna bespreekt Celan zijn ingewikkelde positie als dichter die moet werken met de Duitse taal. Hij kan niet anders dan schrijven in het Duits, omdat hij naar eigen zeggen alleen in zijn moedertaal zijn eigen waarheid kan opschrijven: in een vreemde taal liegt de dichter? Bovendien is de taal van de Duitse poëzie, zoals Celan zei, zelf gemarkeerd door de geschiedenis:’Haar taal is nuchterder, feitelijker geworden, ze wantrouwt het “mooie”, ze probeert “waar” te zijn’. De eerste ‘spanning’ die ten grondslag ligt aan Celans poëzie speelt zich dus af op het meest elementaire niveau: dat van de taal zelf. Het Duits was onbruikbaar geworden door ‘dat wat gebeurd was’. Ondanks alles bestaat de taal nog wel, zo verklaart Celan, maar ze moet eerst door haar eigen gebrek aan een antwoord heen gaan, door haar eigen verstommen: ‘Ja, ondanks alles bleef zij, de taal, onverloren. Maar ze moest nu heenbreken door haar eigen antwoordloosheden, heen breken door vreselijk verstommen, heen breken door de duizend duisternissen van dodelijk gebazel. Ze brak erdoorheen, reikte geen woorden aan voor dat wat gebeurd was, maar ze brak door dat gebeuren heen. Ze brak erdoorheen en mocht weer voor de dag komen, “verrijkt” door dat alles’. Wat ironisch zet Celan dat ‘verrijkt’ tussen aanhalingstekens. Als de dichter het in een volgende toespraak, ‘Der Meridian’, heeft over het gedicht dat verstomt, dat zich aan de rand van zichzelf bevindt, brengen velen dat ook in verband met zijn eerdere uitspraken over de Duitse taal na de oorlog. Uiteraard heeft het ‘gestamel’ van Celans gefragmenteerde poëzie behalve met het Duits ook te maken met de grenzen van de taal überhaupt: de gruwelijkheden van de Holocaust zijn niet uit te drukken. De taal is verminkt en kan meestal meer zeggen met haar zwijgen dan met haar woorden. Naar aanleiding van Celans poëzie nuanceerde Theodor Adorno zijn uitspraak dat poëzie na Auschwitz niet meer mogelijk zou zijn. Hij stelde:’Celan’s poems emit unspeakable horror bij being silent, thus turning their truth content into a negative quality’.'(bladzijde 289-290 uit ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van DIjk) Wordt vervolgd.