verder met het wit bij Celan vervolgens schrijft Yra van Dijk over de gedichten. ‘Tenslotte kan het wit betekenis krijgen als een complement van symbolen als sneeuw en ijs. Poëticale symbolen in de traditie van het modernisme, maar ook symbolen van de dood. Otto Pöggeler ziet alleen de negatieve symboliek van sneeuw, die voor de dood zou staan: ‘The frozen water of live, the dead, which may yet rise again if righteousness befalls them’. Dat is te simplificerend. Net als bij Mallermé heeft sneeuw bij Celan een dubbelzinnige functie. Menninghaus zet uiteen hoe sneeuw enerzijds staat voor het onaantastbare, het heldere, reine en stralende, maar anderzijds ook de dreiging van verstarring in zich draagt. Mallermé verbond de schoonheid van het Niets die hij ontdekte bij het schrijven van ‘Herodiade’ aan het beeld van een gletsjer. Ook bij Celan duidt het beeld van de gletsjer op een uiterste en vernieuwende geestelijke of poëticale positie. In de volgende paragraaf wil ik proberen deze theoretische veronderstellingen over het wit aanschouwelijk te maken. Bovendien zullen er wellicht meer mogelijke functies van het wit uit naar voren komen. De gedichten. Celan verwacht van zijn lezer dat die al zijn zintuigen inzet: hij moet lezen met ogen en oren. En ook vingers komen regelmatig voor in zijn werk, het gedicht wil aangeraakt worden. En zelfs dat is Celan niet genoeg. Wat hij van de lezer verlangt, maakt hij duidelijk in ‘Engführung’ (l:197) ///[…]/Lies nicht mehr – schau!/Schau nicht mehr – geh!//[…]// Een gedicht moet zichtbaar en tastbaar zijn, een ruimte waarin je kunt binnentreden. Het opvallendste kenmerk van Celans ‘materiële’ taal is zijn overvloedig gebruik van het wit van de pagina. In het oog springt allereerst de extreme kortheid van de versregels. Ze reiken zelden over de helft van de bladzijde, zodat het gedicht tegen de linkermarge plakt, en haast huiverig lijkt om verder inbreuk te doen op het wit van de pagina. De magere indruk die het gedicht maakt, wordt nog versterkt door de enjambementen. Celan breekt zijn zinnen, en zelfs vaak de woorden doormidden, zodat zijn poëzie er gefragmenteerd uitziet. Celan zelf legde de nadruk steeds op de uiterlijke, haast tastbare vorm van zijn gedichten.(bladzijde 300-301 uit ‘Leegte,leegte die ademt’ , ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ door Yra van Dijk) Wordt vervolgd.