verder met ‘Paul Celan. De datum en het schrift’ van Jan Roelans. ‘2.De datum in de “Meridian”. In de “Meridian” omschrijft Celan het vernieuwende aspect van zijn poëzie als volgt: “Vielleicht ist das Neue an den Gedichten, die heute geschrieben werden, gerade dies: dass hier am deutlichsten versucht wird, ‘solcher Daten eingedenk zu blieben'”. Men kan in dit citaat een dubbele stellingname onderscheiden, nl. zowel tegenover bepaalde auteurs uit het begin van de 19e eeuw (Lenz, Büchner) als tegenover recentere literaire stromingen. Wat dit laatste betreft lijkt hier de zich sinds het einde van de 19e eeuw in het symbolisme en ook elders aftekenende tendens afgewezen te worden om de zogenaamd reële en fictieve (literaire) werkelijkheid zo ver mogelijk van elkaar te scheiden. ‘Stefan George’, als jong dichter sterk aangetrokken tot de “poésie pure” door zijn contacten met de kring rond Mallermé, waarschuwt zo in de “Vorrede” tot de bundel ‘Das Jahr der Seele’ de lezer ervoor om vanuit de lectuur van deze poëzie niet de stap te zetten naar het “menschliche oder landschaftliche urbild” dat er aan de basis van zou kunnen liggen. Hij beklemtoont: “es hat durch die kunst solche umformung erfahren dass es dem schöpfer selber unbedeutend wurde und ein wissen-darum für jeden andren eher verwirrt als löst”. Bovendien heet het dat nergens zo sterk als hier “ich und du die selbe seele” zijn. George beklemtoont hier dus zowel het monologische karakter van zijn lyriek als het feit dat ze een zelfstandig domein in de werkelijkheid inneemt. ‘Das Jahr der Seele’ opent dan ook met de verleidende invitatie tot de “andere” en betere realiteit van de kunst, overigens het exclusieve terrein van het lyrisch ik: “komm in den totgesagten park und schau…”. Ook Godfried Benn blijft meer dan vijftig jaar later trouw aan de traditie van het “volkomen” en quasi-monadische kunstwerk, dat door zijn esthetisch accent de deficiënte werkelijkheid dient te compenseren. Hij definieert zijn lyriek als het ‘absolute’ gedicht: “das Gedicht ohne Glauben, das Gedicht ohne Hoffnung, das Gedicht an niemanden gerichtet, das Gedicht aus Worten, die Sie faszinierend montieren”. Hoewel Benn erkent dat ook in dit gedicht iets van een onvermijdelijke “Unreinheit” te vinden moet zijn, nl. de sporen van de psyche van de auteur en van zijn materiële context, komt het er voor hem vooral op aan door hun autonomie fascinerende gedichten te schrijven. (bladzijde 42 uit ‘Paul Celan. De datum en het schrift’ van Jan Roelans. Het opstel staat in de bundel ‘In het licht van de letter’, ‘Zes oefeningen in deconstructie’ Leuven 1988)Wordt vervolgd.