verder met het opstel van Jan Roelans ‘Paul Celan. De datum en het schrift’. ‘Leesbaarheid hangt dus samen met de herhaling van wat maar éénmaal is gebeurd en dus eigenlijk onherhaalbaar is: de datum, het gedicht (als datum) en ook de eigennaam bv. hebben hun bestaan daaraan te danken. Deze herhaling, bv. elk jaar de 13de februari, heeft volgens Derrida iets van de terugkeer als spook: het is de herdenking van wat niet kan terugkeren met behulp van een leesbare code opdat juist zo “l’indéchiffrable apparaisse, fût-ce comme indéchiffrable”. Vandaar is de leesbaarheid van de datum gekoppeld aan een bepaalde “effacement” ervan: “Ce qui se doit commemorer. à la fois rassembler et répéter, c’est dès lors, à la fois, l’anéantissement de la date, une sorte de rien, ou cendre”. Juist hierdoor verkrijgt het gedicht een bijzonder concentratievermogen, vermag het vele afzonderlijke “gebeurtenissen” te herbergen, zoals op één datum verschillende zaken kunnen worden herdacht. Derrida verwijst in dit verband naar Celans “La contrescarpe”, waar “14 juillets” blijkbaar in het besef hiervan in het meervoud geschreven is. De datum legt zo in principe niet vooraf te berekenen verbindingen, net zoals het schibbolet dit doet tussen mensen die toevallig tot een bepaalde groep behoren en de vaardigheid van het schibbolet ervan beheersen. Overigens betreft dit “au-delà du savoir” ook de dichter zelf, die nooit alle “dateringen” in zijn werk zou kunnen kennen en voorspellen. Vandaar kan men de signifiant van de datum volgens Derrida ook een “objet idéal” noemen: hij staat immers los van het gebeuren dat hij ter herinnering brengt. Er is altijd het risico dat dit vergeten wordt bij gebrek aan verdere getuigen. Een datum wordt meegetrokken in een draaiende beweging die hem tegelijk tot “révolte” en “révolution” maakt en stelt zich zo bloot aan de vernietiging van zijn leesbaarheid, want datgene wat in de datum bewaard wordt kan verloren gaan. Wat er dan nog rest is anonieme as. Hetzelfde lot treft, aldus Derrida, de naam. Het behoort tot de essentie van datum en naam om van niemand te worden. Zo wordt de datum een “Nimmermenschtag im September”: voor de dichter een dag ter herdenking, voor de lezer geen dag met een speciale betekenis. Wij zijn als mensen echter verzot op data, merkt Derrida op. Wij houden in een soort herhalingsdwang van verjaardagen, van “ces cendres que sont les dates”. Deze “waanzin”, of “Wahn/wann”, heeft zo betrekking op datum en mens. De datum verhindert elke ontologische bepaling: “une date est folle: elle n’est jamais ce qu’elle est, ce qu’elle dit qu’elle est, toujours plus ou moins que ce qu’elle est(…). Elle reste sans être, à force de musique, reste pour le chant”, een allusie op de “singbare Rest” uit “Atemwende”. ( bladzijde 47-48 van Jan Roelans ‘Paul Celan. De datum en het schrift”, een essay uit de bundel “In het licht van de letter’, ‘Zes oefeningen in deconstructie’) Wordt vervolgd.