met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘Het voorbeeld van ‘De meridiaan’ waarschuwt ons al voor een dergelijke misvatting.We hebben daar van doen met een voordracht,een ‘vertoog’,zoals men zegt:een gelegenheidstoespraak,die gedateerd is. De datum is die van een prijsuitreiking(Rede anlasslich der Verleihung des Georg-Buchner-Preises,am 22.Oktober 1960). Op de 22ste oktober 1960 spreekt die toespraak(dat ‘adres’)op haar eigen wijze over kunst,of liever over de herinnering van en aan de kunst, misschien over de kunst als iets van het verleden, zoals Hegel gezegd zou hebben,’de kunst die we al kennen'(4),maar ook ‘een probleem,en wel,zoals u ziet,een veranderlijk,taai- en langlevend,dat wil zeggen eeuwig probleem.'(5)Een zaak van het verleden:’Meine Damen und Herren!Die Kunst,das ist,Sie erinnern zich…’.’De kunst – dat is, zoals u zich herinnert…'(6). Een ironische inzet,deze openingszin, die lijkt te spreken over een vervlogen tijd,maar daarmee slechts de herinnering wil wakker roepen van diegenen die Buchner gelezen hebben. Celan kondigt aan dat hij meerdere verschijningsmomenten van de kunst zal oproepen,in het bijzonder uit ‘Wozzeck’ en in ‘Leonce und Lena’:u weet wel.Iets uit ons verleden dat in het geheugen terugkomt,maar ook een toekomstprobleem,een eeuwig probleem,en bovenal een toegangsweg tot de poëzie. Niet de poëzie zelf,maar een weg die de poëzie in het oog vat,slechts een weg temidden van andere, en niet de kortste. ‘Dan zou de kunst de door de poëzie af te leggen weg zijn-niet meer,niet minder./Ik weet,er zijn andere,kortere wegen.Maar ook de poëzie snelt ons nog wel eens vooruit.Haast zich aan onze pleisterplaatsen voorbij.'(7) Op dit kruispunt van wegen tussen kunst en poëzie,op de plaats waarheen de poëzie zich soms begeeft zonder het minste geduld voor de af te leggen weg,daar vinden we het raadsel van de datum.'(bladzijde 13 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’)Wordt vervolgd.