met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘Het spreekt het ritme,het rijm,de ademtocht uit (mit/geatmeten Steppen-/halmen geschrieben ins Herz/der Stundenzäsur),(met/geademde steppen-/halmen geschreven in het hart/van de urencesuur), maar ook de taal,het ritme van de taal,de ‘spraakwaag,woordwaag,thuis-/waag exil'(‘Sprachwaage,Wortwaage,Heimat-/waage Exil’). Aan deze vraag naar de betekenis van de taal,de zin en plaats die zij voor een balling innam(het Duits voor een Duitstalige dichter die geen Duitser was),kent de Bremer toespraak affiniteit toe met ‘de vraag naar de zin van de uurwijzer'(Uhrzeigersinn):’Bereikbaar,nabij en niet-verloren bleef te midden van al het verlies dit ene:de taal.[…]In deze taal heb ik,in die jaren en in de jaren nadien,geprobeerd gedichten te schrijven:om te spreken,om mij te oriënteren,om uit te vorsen waar ik mij bevond en waar het met mij heen wilde […]. Dat was,U ziet het,gebeuren(ereignis),beweging,onderwegzijn(Unterwegsein),het was de poging een richting te verkrijgen. En wanneer ik naar de zin ervan vraag,geloof ik tot mijzelf te kunnen zeggen dat in deze vraag ook de vraag naar de zin van de uurwijzer meespreekt./Want het gedicht is niet tijdloos. Zeker,het doet aanspraak op oneindigheid,het tracht door de tijd heen te grijpen – door haar heen,niet aan haar voorbij.'(53) Opnieuw de annulering van de ring. De weerkeer van het uur tot zichzelf. Vertering,verassing,brand of crematie van een datum:op de klokslag van het uur,op elk uur. De dreiging van een absolute crypte:de niet-weerkeer,onleesbaarheid,restloze vergetelheid,maar dan wel de niet-weerkeer als weerkeer,in de weerkeer zelf. Dat risico lijkt niet minder wezenlijk – een ongelukje van het uur of de dag – dan de mogelijkheid van de weerkeer zelf,die evenzeer uitlevert aan de kans als aan de dreiging,iedere keer in één keer. U zult me vergeven dat ik de holocaust,wat letterlijk wil zeggen – en elders had ik het graag zo genoemd -:de alles-verbrander,slechts aanraak om daar het volgende over te zeggen. Natuurlijk is er vandaag de dag het gegeven,de datum van de holocaust zoals we die kennen,de hel van onze gedachtenis;maar ook voor elke datum is er een holocaust,op ieder uur ergens in de wereld. Ieder uur telt zijn holocaust. Ieder uur is uniek,of het nu terugkeert – dan is het het rad dat uit zichzelf rolt – of,als laatste, net zo min terugkeert als de zuster,zijn zuster,dezelfde,zijn eigen terugkerend spookbeeld,zijn weerkerende andere:'(bladzijde 81-82-83 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’) Wordt vervolgd.