een gedicht van Paul Celan. Uit ‘De Gids’ van 1976 nummer 5/6, vertaald door Peter Nijmeijer. ‘EEN BLAD,boomloos,/voor Bertold Brecht:// Wat zijn dat voor tijden/waarin een gesprek/bijna een misdaad is/omdat het ook nog zoveel behelst/wat gezegd is?’ (uit ‘Schneepart’,1971) Verder met Merleau-Ponty ‘Oog en geest’. ‘Het denken van de wetenschap-dit denken in vogelvlucht,dit denken van het object in het algemeen-moet worden teruggeplaatst in een voorafgaand ‘er is’,op de plek en de bodem van de zintuiglijke en de bewerkte wereld zoals die in ons leven,voor ons lichaam zijn,niet voor dit mogelijke lichaam waarvan het vrij staat vol te houden dat het een informatiemachine is, maar voor dit actuele lichaam dat ik het mijne noem,de wachtpost die zich stilzwijgend onder mijn woorden en onder mijn handelingen ophoudt. Samen met mijn lichaam moeten de ‘geassocieerde lichamen’,de ‘anderen’ worden gewekt,die niet mijn soortgenoten zijn,zoals de zoölogie zegt,maar die door mij geobsedeerd zijn en door wie ik geobsedeerd ben,met wie ik een enkel actueel en aanwezig Zijn najaag,zoals nog nooit een dier de leden van zijn soort,zijn territorium en zijn omgeving heeft nagejaagd.In deze primordiale historiciteit zal het lichtvaardige en improviserende denken van de wetenschap leren zich in de dingen zelf en in zichzelf te verzwaren,zal het opnieuw filosofie worden… Welnu,de kunst en in het bijzonder de schilderkunst putten uit die laag van wilde betekenissen waarvan het activistische denken niets wil weten. Zij zijn zelfs de enige die dat in alle onschuld doen. De schrijver of de filosoof vraagt men om raad of een mening;men laat niet toe dat zij de wereld tussen haakjes geplaatst houden,men verlangt dat zij positie nemen;zij kunnen de verantwoordelijkheden van de sprekende mens niet van de hand wijzen. De muziek daarentegen blijft te veel binnen de wereld en het aanwijsbare om iets anders naar voren te laten treden dan de grove blauwdruk van het Zijn,zijn eb- en vloedbeweging,zijn wasdom,zijn uitbarstingen,zijn wervelingen. De schilder is de enige die het recht heeft op alle dingen uit te zien zonder enige plicht tot waardeoordelen. Je zou kunnen zeggen dat de ordenende woorden van de kennis en het handelen voor hem hun deugdzame werking verliezen. De regimes die afgeven op de ‘ontaarde’ schilderkunst vernietigen zelden de schilderijen;zij verbergen ze,en er is altijd sprake van een ‘je weet maar nooit’,dat haast een erkenning is;het verwijt te zijn gevlucht maakt men de schilder zelden.'(bladzijde 17-18 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty.) Wordt vervolgd.