Eerst een gedicht van Paul Celan. ‘IN DIE FERNE// Stummheit,aufs neue,geräumig,ein Haus-:/komm,du sollst wohnen.// Stunden,fluchschön gestuft:erreichbar/die Freistaat.// Schärfer als je die verbliebene Luft:du sollst atmen,/atmen und du sein.’ (bladzijde 104 uit ‘Paul Celan Die Gedichte’.Herausgegeben und kommentiert von Barbara Wiesemann.) Verder met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. Deel 2 ‘De schilder ‘brengt zijn lichaam in’, zegt Valéry. En inderdaad kun je je niet voorstellen hoe een Geest zou kunnen schilderen. Door zijn lichaam aan de wereld uit te lenen zet de schilder de wereld om in schilderij. Om deze transsubstantiaties te begrijpen moet men het werkzame en actuele lichaam terugvinden dat geen stukje van de ruimte,noch een bundeling van functies is, maar een vlechtwerk van zien en bewegen. Het is voldoende dat ik iets zie om mij erbij te kunnen voegen en het te bereiken,zelfs wanneer ik niet weet hoe dat zich in het zenuwmechanisme voltrekt. Mijn beweeglijke lichaam behoort tot de zichtbare wereld,maakt er deel van uit,en daardoor kan ik het in het zichtbare sturen. Overigens is het ook waar dat het zien een verlengstuk van de beweging is. Men ziet slechts waar men naar kijkt. Wat zou het zien zijn zonder een enkele oogbeweging,en hoe zou de beweging van de ogen de dingen niet vertroebelen als de beweging zelf een blinde reflex was,als zij niet haar antennes,haar helderziendheid bezat,als het zien niet in de beweging voorafging? Al mijn plaatsveranderingen spelen zich principieel af in een hoekje van mijn landschap,worden overgedragen op het plan van het zichtbare. Alles wat ik zie ligt principieel binnen mijn bereik,ten minste binnen het bereik van mijn blik,opgenomen op het plan van het ‘ik kan’. Elk van beide plannen is volledig. De zichtbare wereld en de wereld van mijn bewegingsontwerpen zijn delen die elk een totaliteit vormen,delen van hetzelfde Zijn. Dit uitzonderlijke overschrijden van elkaars grenzen,dat men niet genoeg overdenkt,staat niet toe het zien op te vatten als een verrichting van het denken dat voor de geest een afbeelding of een representatie van de wereld zou oprichten,een wereld van de immanentie en de idealiteit. Ondergedompeld als hij is in het zichtbare door zijn lichaam dat zelf zichtbaar is,eigent iemand die ziet zich niet toe wat hij ziet:hij nadert het slechts door de blik,hij ziet uit op de wereld.'(bladzijde 19-20 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd.