met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Licht,belichting,schaduwen,weerspiegelingen,kleur,al deze objecten van onderzoek zijn eigenlijk geen werkelijk bestaande dingen;ze hebben net als spookbeelden geen ander dan visueel bestaan. Ze bevinden zich slechts op de drempel van het ongeoefende zien;gewoonlijk worden ze niet gezien. de blik van de schilder vraagt ze hoe ze het aanleggen om plotseling iets,dit ding,te laten ontstaan,en hoe ze deze talisman van de wereld samenstellen en ons het zichtbare laten zien. De hand die in de ‘Nachtwacht’ naar ons wijst is er pas echt wanneer haar schaduw op het lichaam van de kapitein ons haar tegelijkertijd van opzij laat zien. Waar deze twee gezichtspunten,die niet samen mogelijk zijn en desondanks samengaan,elkaar kruisen,daar ontstaat de ruimtelijkheid van de kapitein. Van dit of een vergelijkbaar spel van schaduwen is iedereen die ogen heeft wel eens getuige geweest. Het is dit spel dat hem dingen en een ruimte liet zien. Maar het was erin werkzaam zonder zelf aanwezig te zijn,het verborg zichzelf om het ding te laten zien. Om het ding te zien mocht het zelf niet gezien worden. Het zichtbare in de wereldse betekenis vergeet zijn premissen,het steunt op een volledige zichtbaarheid die herschapen moet worden,en die erin gevangen fantomen bevrijdt. De modernen hebben er,zoals we weten, vele andere uit bevrijd en hebben heel wat verborgen tonen toegevoegd aan het officiële gamma van onze middelen tot zien. Maar de ondervraging van de schilderkunst is altijd gericht op deze geheime en koortsachtige wording van de dingen in ons lichaam. Het is dus niet de vraag van degene die weet aan degene die onwetend is,de vraag van de schoolmeester. Het is de vraag van degene die niet weet aan een zien dat alles weet,een zien dat wij niet voltrekken maar dat zich in ons voltrekt. Max Ernst (en het surrealisme) zegt terecht:’Net zoals de rol van de dichter sinds (Rimbauds) beroemde ‘brief van de ziener’ erin bestaat te schrijven onder het dictaat van wat zich in hem denkt, van wat zich in hem uitspreekt,is de rol van de schilder om wat zich in hem ziet in te sluiten en te projecteren.’ De schilder leeft in de fascinatie.’ (bladzijde 26-27 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty)Wordt vervolgd. Verder met Cantos 1 van Ezra Pound. ‘Zoals in Ithaka de beste der gesneden stieren/ Te offeren,de brandstapel met gaven op te hogen,/ Een ram voor Tiresias alleen,de zware hamel vóoraan,/ Donker bloed vloeide de kuil in,/ Zielen-vaal en doods-uit Erebus;van bruiden,/ Knapen en de ouden die veel hadden geleden;/ Zielen van verse tranen doordrenkt,ranke meisjes,/ Menige man-verminkt door bronzen speerpunten,/ Dode krijgsbuit-die nog druipende wapens droeg,/ Die velen drongen om mij heen;afschuw/ Besprong mij,ik schreeuwde om meer beesten naar mijn mannen;/ Slachtten de kudde af,boorden het brons in de schapen,/ Goten zalfolie,riepen de goden aan,/ Pluto de sterke, en prezen Proserpina./ Met getrokken degen/ Weerde ik onstuimige ontkrachte doden af/ Totdat ik Tiresias zou horen./ Maar eerst kwam Elpenor,onze vriend Elpenor,/ Niet opgebaard,aan weer en wind overgeleverd,/ Lichaam dat wij achterlieten in het huis van Kirkè,/ Niet beklaagd,zonder graf-sedert elders gevaren ons dwongen./ Treurige schim. En ik riep,gehaast sprekend:/ ‘Elpenor,hoe je komst te verklaren naar deze duistere kust?/ Ging je te voet,zeelui zelfs achter je latend?’/ En hij met zware stem:/ ‘Noodlot en overvloedige wijn. Ik sliep bij Kirkès vuur./ Daalde achteloos de ladder af,/ Sloeg tegen de zuil,/ De nek verbrijzeld,de ziel zocht Avernus.’ (bladzijde 15 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’. Vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge.) Wordt vervolgd.