met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. Deel 3.’Wat zou alles helderder zijn in onze filosofie als we deze spookbeelden konden uitbannen,ze tot illusies en objectloze waarnemingen konden maken,aan de rand van een ondubbelzinnige wereld! Ze is het brevier van een denken dat niet langer het zichtbare wil najagen,maar besluit het te reconstrueren volgens het model dat het zich ervan verschaft. Het loont de moeite in herinnering te brengen waar deze poging uit bestond en waar ze mislukte. Ze ziet dus geen enkele aanleiding zich te hechten aan het zien. Het gaat erom te weten ‘hoe het tot stand komt’,maar alleen wanneer het noodzakelijk en er behoefte aan is enkele ‘kunstmatige organen’ te bedenken die het verbeteren. Men moet niet zozeer redeneren over het licht dat wij zien,maar over dat wat onze ogen van buiten binnenvalt en het zien stuurt;en daarbij moet men zich beperken tot ’twee of drie vergelijkingen die het helpen te begrijpen’ op een manier die de bekende eigenschappen ervan verklaart en toestaat er andere uit af te leiden. Zo beschouwd stelt men zich het licht het beste voor als een inwerking door contact,zoals dingen met een blindenstok in contact komen. De blinden,zegt Descartes, ‘zien met hun handen’. Het cartesiaanse model van het zien is dus het tasten.'(bladzijde 31 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. Verder met Cantos 2 van Ezra Pound vertaald door Rein Bloem. ‘druiven,zónder zaad,mét zeeschuim,/ Wingerd langs het dolbord./ Jawel,ik,Acoetes,stond daar,/ en de god stond naast mij,/ Toen het water stolde onder de kiel,/ Golf-breuk van voor tot achter,/ zog stroomde van de steven,/ En waar het gangboord was,stond nu een wijnstruik,/ En ranken in het want,/ loof van druiven op de klampen,/ Zware trossen aan de riemen,/ En,ontstaan uit niets,een ademen,/ hete adem rond mijn enkels,/ Beesten als schaduwen in glas,/ een bonten staart uit niets./ Lynx-gespin,en prikkelgeur van beesten,/ ogen schitteren uit duisternis./ De lucht droog,doorschoten,zonder storm,/ Gesnuffel en geschuifel van beesten,/ bont schuurt langs mijn knie,/ Ritselen vluchtige schichten,/ droge vormen in de ether./ En het schip als een kiel in het dok,/ geslagen als een os in de smidskling,/ Ribben vastgeklonken in de boorden,/ wijntrossen aan de roerpen,/ lege lucht met bont bekleed./ Levenloze lucht gespierd,/ katachtig op hun gemak de panters,/ Luipaarden besnuffelen de rank uit de spuigaten,/ Gehurkte panters bij het voorluik,/ En de zee diep-blauw rondom,/’ (bladzijde 23 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’, vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd.