met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Iconen hebben hun machtige werking verloren. Hoe levendig de kopergravure ons ook de bossen,de steden,de mensen,de veldslagen en de stormen ‘weergeeft’,ze is er niet aan gelijk:het is slechts een beetje inkt hier en daar op het papier aangebracht. Met moeite neemt ze van de dingen hun vorm over,een afgeplatte vorm op een enkel vlak,die vervormd is en vervormd moet zijn – het vierkant dat ruitvormig wordt,de cirkel die ovaal wordt – om het object weer te geven. Ze is er slechts het ‘beeld’ van op voorwaarde dat ze ‘er niet op lijkt’. Maar als het niet door gelijkenis is,hoe werkt ze dan? Ze ‘prikkelt ons denken’ om te ‘begrijpen’,zoals de tekens en de woorden doen ‘die op geen enkele manier lijken op de dingen die ze betekenen’. De gravure geeft ons voldoende aanwijzingen,ondubbelzinnige ‘middelen’ om ons een idee van het ding te vormen dat niet van de icoon afkomstig is,maar dat in ons ontstaat als de ‘gelegenheid’ die zich voor haar voordoet. De magie van de intentionele levensvormen,de oude idee van de treffende gelijkenis,ons opgelegd door de spiegels en de schilderijen,verliest haar laatste argument als elke macht van het schilderij die van een tekst is die ons ter lezing wordt voorgelegd,zonder enige promiscuïteit tussen het ziende en het zichtbare.'(bladzijde 32-33 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. Nu verder met Ezra Pound Cantos 2, vertaald door Rein Bloem. ‘Het kalme water fronste,gezien,en half gezien,/ nu stilte van ivoor./ So-Shu karnde in de zee,ook So-Shu,/ gebruikte de lange maan als karn-stok…/ Lenige wending van water,/ spieren van Poseidon,/ Zwart azuur en hyaliet,/ glazen golf boven Tyro,/ Dicht dek,tuimeling,/ wervelen de strengen van de zee,/ Dan kalm water,/ kalm in het oker zand,/ Zeevogels spreiden vleugels,/ plassen in rots-holen en zand-holen/ In uitlopers bij het laag-duin;/ Glas-glinster van zee in tijsporen bij zonlicht,/ bleek als Hesperus,/ Grijze kam van golven,/ golven,kleur van druivenmoes,/// Olijf-grijs dichtbij,/ veraf,rook-grijs van de rots-val,/ Zalm-rode vleugels van de visarend/ werpen grijze schaduwen in water,/ De toren,grote gans éen-ogig,/ richt zich op uit het olijvenbos,/// En wij hoorden hoe de faunen Proteus gispten/ bij de geur van hooi onder de olijven./ En hoe de kikkers zongen naar de faunen/ in de schemering./ En…’ (bladzijde 27 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’. Vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge.) Dit was Cantos 2. Wordt vervolgd. Ik ben ondertussen mijn hommage voor Pound aan het maken. Dit ‘leeswerk’ is daar ook een onderdeel van.