met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘De kunst is niet constructie,kunstgreep,ambachtelijke betrekking tot een uitwendige ruimte en een buitenwereld. Ze is werkelijk de ‘ongearticuleerde schreeuw,die de stem van het licht leek’,waarvan Hermes Trismegistos spreekt. En als hij er eenmaal is,dan wekt hij uit de sluimerende vermogens in het gewone zien het geheim van een pre-existentie. Wanneer ik door de dichtheid van het water heen de tegels op de bodem van het zwembad zie,zie ik ze niet ondanks het water en alle weerspiegelingen,ik zie ze hier juist doorheen,via hen. Als deze vervormingen,deze wisselende stroken van de zon er niet zouden zijn,als ik de geometrie van het tegelwerk zonder dit vlees zou zien,dan zou ik het niet meer zien zoals het is waar het is,namelijk verder dan iedere identieke plaats. Van het water zelf,deze waterachtige kracht,dit stroperige en spiegelende element,kan ik niet zeggen dat het in de ruimte is:het is niet ergens anders,maar het is ook niet in het zwembad. Het bewoont het zwembad,het materialiseert zich erin,maar het ligt er niet in vervat,en als ik mijn ogen naar de haag van cipressen opsla waarin het netwerk van schijnsels speelt,kan ik niet ontkennen dat het water daar ook aan deelneemt,of er ten minste zijn actieve en levendige essentie in overbrengt. Het is deze innerlijke bezieling,deze uitstraling van het zichtbare,die de schilder onder de benamingen diepte,ruimte en kleur zoekt.'(bladzijde 49-50 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. En nu weer Ezra Pound;verder met Cantos 14. ‘door aambeien opengelegd,/ hangende druipsteenkegels,/ vettig als de lucht boven de Lever Unie,/ de onzichtbaren,velen bleekgezicht,/ plaats niet belangrijk,/totale vervuiling,het uiterste verval;/ fatsoensrakkers laten hun winden door zijde/ en wuiven met gristelijke vaandels,/ P..lus pijpt een blikken fluitje,/ Vliegen verspreiden het nieuws,gier druipt omlaag uit harpijen,/// Het moeras van bitse leugenaars,/ poel van bekrompenheid,/ boosaardige domheid na domheid,/ etterende zweer van de bodem,vol ongedierte,/ dode maden brengen er levende voort,/ krot-eigenaars,/ woekeraars persen platluizen uit,likkers van macht,/ pets-de-loup zitten op stapels stenen boeken/ en verduisteren de teksten met filologie,/ verschuilen die onder hun persoon,/ de lucht zonder stilte-asiel,/ het zwermen van bijtende luizen/ en daarboven het redenaarsgeschal,/ het anale gepruttel van predikheren./ en Invidia,/ de corruptio,foetor,fungus,/ snottige dieren,vuilverbranding,/ afgekauwde peuken,zonder waardigheid,zonder tragiek,/ P..lus Episkopus die met een kondoom vol kakkerlakken zwaait,/ monopolie-bezitters,die kennis belemmeren,/ verdeling verhinderen.’ (bladzijde 71 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’, vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd.