met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Alleen het zien leert ons dat voor elkaar verschillende, ‘uitwendige’ en vreemde wezens desondanks volstrekt samen zijn;het toont ons de ‘gelijktijdigheid’- dat mysterie waarmee de psychologen omgaan zoals een kind met springstoffen. Robert Delaunay zegt bondig:’De spoorweg is het beeld van het achtereenvolgende dat steeds meer het evenwijdige benadert:de pariteit van de rails.’ De rails die naar elkaar toelopen en toch niet naar elkaar toelopen,die samenkomen om verderop op gelijke onderlinge afstand te blijven,de wereld die volgens mijn perspectief bestaat om onafhankelijk van mij te bestaan,die er voor mij is teneinde zonder mij te zijn,wereld te zijn. De ‘visuele kwaliteit’ geeft mij en mij als enige de aanwezigheid van wat ik niet ben,van wat zonder meer en ten volle is. Dat kan ze omdat ze,als textuur,de stolling is van een universele zichtbaarheid,van een enkele Ruimte die zowel scheidt als verenigt,die alle inwendige samenhang in stand houdt (en zelfs die van het verleden en de toekomst,aangezien ze niet zou bestaan als deze geen deel van dezelfde Ruimte uitmaakten). Elk visueel iets fungeert,hoe individueel het ook is,ook als dimensie,doordat het zich als het resultaat van een openbarsting van het Zijn aanbiedt. Dit wil ten slotte zeggen dat het eigene van het zichtbare erin bestaat een verdubbeling van het onzichtbare te hebben in de strikte zin van het woord,dat het als een zekere afwezigheid aanwezig laat zijn.'(bladzijde 57 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. En nu weer Cantos 20 van Ezra Pound, het laatste stuk van deze Cantos. ‘Met Isotta;de zachte grasbaan/ Ac ferae familiares,en wagens vertragend,/ Fluweelzacht de tred van de panters,/ Vlak,als het laagland van Somnus,/ Zwaarbeladen,als praalwagens/ Opgetuigd,wielknarsend,/ panters aan karren geklonken,/ Over de grasbaan,de vorm verhuld,/ Rose,rood,diep karmozijn;/ En in de blauwe schemer trekt uit wit gewolkte een kleur/ Van zondoorschenen roest over het laagland,/ Het hoofd achterovergeleund in de armkromme;/ Het klif dat naar binnen plooit als een gordijn,/ Wijkend,ver af,de weg-uit de rotswand gehouwen,/ En onder het luifelend graniet door gehakt,/ Kantige kerf in de kop van het klif,als een kruisgang,/ Kristallen kolommen,pauwen in kapitelen gehouwen,/ De zachte tred van beesten die de wagens trekken;/ Trage wagen,geen kraken weerklinkt/ En bij vensters aan de binnenste wegberm:/ le donne e i cavalieri/ glad gezicht onder hennin,/ De mouwen met bloemen bestikt,/ Grote distel van goud,een amarant,/ Eikels,scharlaken of goud,/ Cramoisi en diaspre/ witte split in fluweel;/ Kristallen kolommen,akanthus,sirenen in zuilkapitelen;/ En tenslotte,tussen vergulde barok,/ Twee pilaren gedraaid en gegroefd,/ Vanoka,half naakt en voorovergeleund,/ woeste zaal,daar,achter haar./ ‘Vrede!/ Borso…,Borso!’ (bladzijde 93 uit ‘Ezra Pound 15 Cantos’ vertaald en verzorgd door H.C. ten Berge) Wordt vervolgd.