met ‘Belichaamd zien en denken’ van Jenny Slatman. Het is het nawoord bij ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Dit ‘denken in vogelvlucht’ doet echter geen recht aan het feit dat wij altijd lichamelijk in de wereld zijn:het lichaam is zelf een deel van de ruimte die het waarneemt. In deze door het lichaam waargenomen wereld bestaan de dingen niet netjes en vredig na en naast elkaar,geordend volgens bepaalde perspectieven,maar zijn de dingen rivalen voor onze ogen,juist omdat zij elk op hun eigen plek bestaan. Als we de ruimte dan begrijpen zoals we die werkelijk lichamelijk beleven,dan kunnen we de ruimte niet meer scheiden van haar inhoud. Een goed voorbeeld hiervan is uiteraard het kubisme,maar ook bepaald werk van Cézanne. Volgens Merleau-Ponty is het kenmerkende van moderne schilderkunst dat hier de ‘ruimteschil’ wordt verbrijzeld(p. 43). Het typerende van kubistische schilderijen is immers dat de verschillende ruimtelijke vlakken weergegeven worden in eenzelfde vlak. Zo zien we bij Picasso portretten waarbij het en face-perspectief en het en profile-perspectief elkaar doorkruisen:een neus vanaf de zijkant bezien terwijl twee ogen ons aankijken. Een degelijk beeld toont ons dat de ruimte niet met een enkele oogopslag te vatten is,en dat komt overeen met Merleau-Ponty’s constatering dat wij als lichamelijke toeschouwers niet zomaar voor de wereld staan om haar van een afstandje te bekijken,maar dat wij altijd door haar omringd worden.'(bladzijde 80-81 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd. En nu nog steeds Ezra Pound. De hommage vordert. Ik word afgeleid door voorwerk voor kunst op locatie festival ‘Klifhanger 2014’. Cantos LXXIV uit ‘De Pisaanse Cantos’, ingeleid,vertaald en toegelicht door Paul Claes & Mon Nys. ‘el triste pensier si volge/ ad Ussel. A Ventadour/ va il consire,el tempo rivolge/ en in Limoges boog de jonge verkoper/ met zo’n franse distinctie ‘Nee dat is onmogelijk.’/ Ik ben de naam van de stad vergeten/ Maar de grotten zeggen de onervaren onderzoeker minder/ dan de oerossen op de ansichtkaarten,/ wij zullen de oude wegen terugzien,vraagteken,/ misschien/ maar niets lijkt minder waarschijnlijk,/ Mme Pujol,/ en er hing een muntgeur onder de tentopslagen/ vooral na regen/ en een witte os op de weg naar Pisa/ alsof hij op de toren toeliep,/ donkere schapen op het oefenterrein en bij nat weer wolken/ tegen de berg,alsof ze onder de wachtkooien hingen./ Een hagedis hield me recht/ de wilde vogels wilden het witte brood niet eten’ (bladzijde 30) Wordt vervolgd.