met Frans-Willem Korsten ‘De ervaring van intertekstualiteit’ ondertitel ‘De intensiteit van wat ‘raakt’:de de simultane werking van tekst en intertekst in Tonnus Oosterhoff.’ ‘Om met de Nederlandse situatie te beginnen. Van Alphen (1993) gebruikte ‘resonantie’ in een studie van Herman Gorters ‘Mei’. Hij wilde ermee aangeven hoe een tekst reliëf krijgt voor de lezer ten opzichte van andere teksten,zonder dat tussen die teksten een bedoelde of bestaande relatie hoeft te bestaan. Het ging om het reliëf voor de lezer. Dit reliëf is deels ruimtelijke,deels een muzikale metafoor,die aangeeft dat iets op de voorgrond treedt ten opzichte van iets anders. Voor iedere lezer krijgt een tekst altijd weer anders reliëf,simpelweg omdat iedere lezer een ander intertekstueel veld in zijn hoofd heeft. Een tekst kan zelfs bij dezelfde lezer heel anders reliëf krijgen in verschillende omstandigheden of in de loop van een leven. Dat geldt ook voor culturen. Waar Jan Pieterszoon Coen een groot Nederlander was die standbeelden verdiende,zijn er tegenwoordig mensen die hem van zijn sokkel willen halen. Zijn figuur heeft na de koloniale tijd een ander reliëf gekregen,wordt anders gelezen,en anders ervaren. Maaike Meijer gebruikte resonantie voor een ideologiekritische leeswijze. Wat resoneert in een tekst zijn ‘algemene conventies van representaties en cultureel ingeburgerde wijzen van zien en denken'(Meijer 1996,33). Die algemene conventies benoemde Meijer nader als ‘cultuurtekst'(Meijer 1996,37. Zie ook Meijers ‘De lust tot lezen’ uit 1988).'(bladzijde 307-308) Wordt vervolgd. Nu weer verder met ‘De Aleph’ van J.L. Borges(een citaat). ‘Onderaan de trap,aan de rechterkant,zag ik een kleine bol met wisselende kleuren,van een bijna ondraaglijke schittering. Eerst dacht ik dat hij ronddraaide;dan begreep ik dat die beweging een zinsbedrog was,veroorzaakt door de duizelingwekkende schouwspelen die erin besloten waren. De doorsnede van de Aleph was misschien twee of drie centimeter,maar de kosmische ruimte was daar te zien in heel haar omvang. Elk ding (laten we bv. nemen het glas van de spiegel) was oneindig veel dingen,want ik zag het duidelijk vanuit alle punten van het heelal. Ik zag de dichtbevolkte zee,ik zag de dageraad en de middag,ik zag de mensenmassa’s van Amerika,ik zag een zilverachtig spinnenweb in het midden van een zwarte piramide,ik zag een haveloos doolhof (het was Londen),ik keek rechtstreeks in oneindig veel ogen die zich onderzoekend in mij bekeken als in een spiegel,ik zag alle spiegels van het heelal en geen enkele weerspiegelde mij,ik zag op een binnenplaatsje van de Calle Soler dezelfde tegels die ik dertig jaar geleden zag in de voorhal van een huis in Frey Bentos,ik zag trossen,sneeuw,tabak,metaaladeren,waterdamp,ik zag golvende woestijnen aan de evenaar en elke zandkorrel ervan op zichzelf,ik zag in Inverness een vrouw die ik niet zal vergeten,ik zag de onstuimige haardos,het trotse lichaam,ik zag een kanker in de borst,ik zag een kring droge aarde op een pad,waar eerst een boom stond,ik zag een buitenhuis in Adrogué,een exemplaar van de eerste Engelse vertaling van Plinius,die van Philemon Holland,ik zag in één moment elke letter van elke pagina (als jongen,placht ik me erover te verbazen dat de letters van een gesloten boekwerk niet door elkaar gingen en wegraakten in de loop van de nacht)’ (bladzijde 40-41) Wordt vervolgd.