laatste deel van ‘De ervaring van intertekstualiteit’ ondertitel ‘De intensiteit van wat ‘raakt’:de simultane werking van tekst en intertekst in Tonnus Oosterhoff’ geschreven door Frans-Willem Korsten. ‘Verder lezen. Een van de beste studies naar de dynamiek van tekst en intertekst in termen van affect en simultaneïteit is Mieke Bal, ‘Loving Yusuf’ (2008),maar ook al eerder haar ‘Quoting Caravaggio (1999). Voor de affectieve aard van zowel de esthetische als politieke werking van kunst is het werk van Gilles Deleuze van belang. Zie hiervoor zijn ‘Logique de sens (1969). Een uitstekende samenvatting van zijn zienswijze is vervat in een sialoog die hij had met Claire Pernet,en die in het Nederlands is vertaald onder de titel ‘Dialogen’ (1999). Voor intermediaal lezen en lezen in termen van ‘meedoen’ is Christopher Collins ‘Reading the Written Image ( 1991) van belang. Een klassieker op het gebied van moderne technologie en oraliteit is Marshall McLuhans ‘The Gutenbergs Galaxy (1962). Theater en theatraliteit als medium staan centraal in Samuel Webers ‘Theatricality as Medium'(2004) (al is betwistbaar of ’theatraliteit’ een medium is en niet een aspect van objecten,zoals narrativiteit). Voor de manier waarop Oosterhoffs werk uitnodigt tot meedoen,zie Hans Groenewegen, ‘Gedicht neemt lezer in regie. Over Tonnus Oosterhoff'(2005). Voor het intermediaal karakter van Oosterhoffs werk, zie Yra van Dijk,’Into Thin Air. Blank Space in “Happening Poetry”‘ (2007). Een prachtige lezing van Oosterhoffs werk in deleuziaanse zin geeft Maarten De Pourcq met ‘Zichzelfscherven,chaosmos. De poëzie van Tonnus Oosterhoff'(2010).’ (bladzijde 313)Morgen een ander bijzonder essay. Nu ik nog aan het werk ben aan de hommage voor Borges wordt het of een essay van hemzelf of een werkje van Stefan Hertmans getiteld ‘Zielsverhuizing’. Nog even nadenken. Het project ‘Ondertiteling’ blijft doorgaan. Nu weer een gedicht van J.L. Borges uit de bundel ‘De Gezworenen’. ‘WOLKEN (2)/// Door de lucht gaan bedaarde bergen/ of tragisch donkere rotsketens/ die de dag verduisteren. Ze heten/ wolken. Hun vormen zijn zonderling./ Shakespeare heeft er eens een nagekeken/ die op een draak leek. De wolk van die/ avond glanst en gloeit in zijn woord/ en nog steeds zien wij haar voor ons./ Wat zijn wolken? Een bouw van toeval?/ Misschien behoeft God ze voor de uitvoering/ van Zijn oneindig werk en zijn ze/ de draden van het geheime plan./ Misschien is de wolk niet minder nietig/ dan de mens die haar ’s morgens ziet.’ (bladzijde 61) Wordt vervolgd.