een gedicht van J.L. Borges uit de bundel ‘Lof der duisternis’. ‘VERWATEN RUST/// Ontzaglijker dan meteoren,vallen streken licht/ het duister aan./ De hoge stad – onkenbaar – staat steeds harder in het land./ Zeker van mijn leven en mijn dood,bekijk ik de eerzuchtigen/ en wilde ze begrijpen./ Hun dag:begerig als een lasso in de lucht./ Hun nacht:bestand van razend ijzer,klaar om aan te vallen./ Zij spreken van menselijkheid./ De mijne:horen dat wij stemmen van eenzelfde armoe zijn./ Zij spreken van vaderland./ Het mijne:volle klank van een gitaar,een paar portretten/ en een oude degen,/ helder bidden van het wilgenbos tijdens de schemering./ Tijd: de brandstof van mijn leven./ Stiller dan mijn schaduw,ga ik door hun kudde/ van omhoogstrevend begeren./ Zij zijn onmisbaar,énig,en de toekomst waard./ Mijn naam is iemand en er zómaar een./ Traag mijn stap als die van iemand die van zóver komt,/ dat hij er niet op rekent ooit nog aan te komen.’ (bladzijde 16) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het essay van Stefan Hertmans over J.L. Borges ‘Zielsverhuizing’. ‘De metafoor van de ziel die in een ander leven overgaat,lijkt steeds op de achtergrond aanwezig wanneer Dante met de zielen praat. Aldus lijken alle ideeën van Borges voortdurend in de wereld op reis te zijn,op reis naar dat ene punt waar ze inzicht voortbrengen. En zoals we weten is dat inzicht altijd een moment waarop waarop de dingen die we als gescheiden hadden gedacht op elkaar aansluiten. De geur van oude,kleine anjers kan verbonden raken met zwaveldamp,pek en veren,en het bezwijmen van Dante als hij met Francesca praat. Borges heeft voor dat punt en die ervaring van algemeen inzicht,een formidabele metafoor gevonden:die van de aleph – de kleine,wonderlijk lichtgevende bol onder de keldertrap in het huis van een vriend,een lichtbolletje waarin hij de hele wereld gelijktijdig ziet wentelen,zichzelf,zijn gestorven geliefde en zijn leven incluis. Ook dat is een ervaring om bij te bezwijmen. In veel van zijn essays,ook als hij bijvoorbeeld over de spiegel spreekt,voel je dat beeld als het ware duwen tegen de achterkant van de uitgesproken gedachte. Borges zal altijd heimwee blijven hebben naar iets wat hij,in deze fantastische vorm tenminste,zelf had uitgevonden: dat magische onbestaande punt waar men alle dingen van de wereld tegelijk kan zien,in één beweging,in één punt,één ruimte en één tijd. Een dramatische monade,een glazen bol,de wereld in een ervaring van volledige wereldgelijktijdigheid,een punt waarin verleden,heden en toekomst samenvallen in het eigen lot. Dit is een punt waar Borges herhaaldelijk op wijst:iemand die de ‘hele wereld’ voor zijn innerlijk oog ziet paraderen,ziet meteen zijn eigen lot daarin ingebed liggen,dus ook het ogenblik en het boek waarin hij dit tafereel aan het opschrijven is. Deze terugkerende ‘inclusie’ is veelzeggend. Borges stelt zich de hele wereld voor om daarin zijn eigen plaats te zien oplichten,zijn eigen betekenis voor de wereld die hij oproept.'(bladzijde 288-289) Wordt vervolgd.