met het essay van Anneke Brassinga ‘De imperatieven’. ‘Soms beklijft er niets, soms maar één zinnetje zoals uit de ‘Hypnerotomachia poliphili’,van Francesco Colonna,toch een dik,verbijsterend boek en in elegant archaïsch Engels vertaald:’My eyes turned into whirlwinds.’ Niet gek om op je sterfbed te kunnen zeggen. Van Clément Rossets ‘Logique du pire’, niet verbijsterd want maar al te vertrouwd van wereldbeeld,twee zinnetjes:’Men kan zich voorstellen dat het blauw van de lucht of het groen van de weide zou veranderen,maar niet dat het toeval zou veranderen dat het feit van kleur,lucht en weide heeft voortgebracht. In die zin is verandering vergelijkbaar met een korrel zand die,aan een emmer zand toegevoegd,niets verandert aan de zanderigheid van dat zand.’ Mooi om mee te nemen naar het au-delà. Wat wordt hervonden? Herinnering aan de ruimte en de tijd die we zullen hebben ingenomen? Tegenwoordig luier ik bij ondergaande zon,tussen ekster en tuinfluiter,tussen moordenaar en prooi,met blote voeten in het grind. Voor iedereen is er misschien een ander boek dat bij lezing het gruis doet veranderen in juwelen. Met esthetiek,cultuur of zelfs het literaire heeft dat weinig te maken;meer met het vogeltje dat,uit het nest geduwd,moet leren v;liegen om later in volle vlucht te kunnen sneven.'(bladzijde 63-64) Dit was het essay van Brassinga. Morgen nog een Brassinga essay omdat zij het denken en lezen zo op de huid zit en lezen nieuw maakt maar ook denken,met vragen die weer nieuwe vragen oproepen. Nu weer een paar aantekeningen van Elias Canetti uit ‘Het pantheon van vergeten dingen’. ‘Waarom wil je altijd verklaren? Waarom wil je altijd achter iets komen? En daar weer achter,altijd maar ergens achter? Hoe zou een leven aan de oppervlakte zijn? Gelukkig? En zou het enkel daarom verachtelijk zijn? Misschien is er aan de oppervlakte veel meer – misschien is alles vals wat geen oppervlakte is,misschien leef je in onophoudelijke wisselende waanvoorstellingen,niet in zulke mooie als die van de goden,maar in hol gewordene,zoals die van de filosofen. Misschien zou je beter woorden aan elkaar kunnen rijgen (omdat het toch woorden moeten zijn),maar jij bent altijd op een betekenis uit,alsof wat jij bedenkt de wereld een betekenis kan geven die ze niet heeft.'(blz. 20-21) ‘Het theoretische interesseert me zo weinig dat ik op vierenvijftigjarige leeftijd Aristoteles noch Hegel serieus gelezen heb. Niet alleen laten ze me koud,ik wantrouw hen. Ik kan het niet accepteren dat de wereld hun al begrijpelijk leek nog voordat ze echt bekend was. Hoe strenger of consequenter hun denken,hoe groter de vertekening van de wereld die ze tot stand hebben gebracht. Ik wil werkelijk nieuw zien en denken. Daar zit niet zozeer aanmatiging in,zoals men misschien denkt,maar een onuitroeibare hartstocht voor de mens en een groeiend geloof in zijn onuitputtelijkheid.'(blz. 22) Wordt vervolgd.