met het essay van Birgit Mara Kaiser ‘Zintuiglijk denken en het vraagstuk van de esthetica’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Toen zij hem in de werkplaats van haar vader zag,wist ze dat hij dat was. De graaf vat deze toewijding aan een droomvoorspelling op als de sleutel tot hun inmiddels wederzijdse aantrekkingskracht en – na verscheidene plotontknopingen – trouwen zij in het laatste bedrijf. Aangezien Käthchen deze ogenschijnlijk romantische ontknoping dwarsboomt door flauw te vallen in plaats van de gelofte van de graaf ten overstaan van de priester te beantwoorden,en vanwege de overdreven bijna parodiërende hoeveelheid elementen uit romantische toneelstukken – bijgeloof,vuurproeven,koortsdromen en de voorspelling van een knappe ridder,die bijna een karikatuur vormt van romantische liefde – lijkt het toneelstuk van Kleist niet te draaien om een huwelijksplot of een ridderlijke romance. Kleist schept daarentegen een omgeving waarin een vorm van denken kan worden onderzocht – het is een van de variëteiten van kennis die Leibniz noemde:een zekerheid die niet kan worden uitgedrukt,een ‘je ne sais quoi’. Hij doet dit aan de hand van een personage dat aan de ene kant het minst redelijk en berekenend is en zich niet bewust is van haar eigen motieven,maar aan de andere kant zo vasthoudend en onwrikbaar is in haar achtervolging van de graaf dat zij zelfs niet door een ‘Vehmgericht’ kan worden afgeschrikt. Haar ‘ik weet het niet’ getuigt niet van een gebrek aan kennis,maar benadrukt juist een andere vorm,een kennis die ze niet kan expliciteren of definiëren,maar die voor haar wel zo evident en helder is dat ze verbaasd is dat de graaf – tijdens de tweede,intiemere ondervraging – er eigenlijk naar vraagt. Voordat hij haar aan de tweede proef onderwerpt,herinnert hij zich ook de vele andere gelegenheden waarbij zij haar verbazing over zijn onzekerheid tot uitdrukking bracht:’Hoe vaak ik haar niet heb gevraagd: Käthchen!Waarom schrok jij toch zo,toen jij mij voor het eerst in Heilbronn zag? En telkens keek ze me verstrooid aan en antwoordde:Ach,nobele heer!Dat weet je toch al!'(Kleist 2001:504) Net zo min als Herr C…’s jonge vriend uit ‘Over het marionettentheater’ in staat is om de elegante pose te herhalen,slaagt Käthchen erin om haar motieven te benoemen zodra ze ernaar wordt gevraagd. Zij handelt voortdurend op basis van een ‘onverklaarbare’ zekerheid – ongeveer zoals de jongen in staat was om de elegantie van het beeld te evenaren toen zijn reflexiviteit er niet tussenkwam.'(bladzijde 129) Wordt vervolgd. Nu weer een paar citaten uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. Uit het hoofdstuk ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ”Het gevaar van zo’n decennialange concentratie op één enkel project is evident. Je kunt er je verstand bij verliezen of je kunt,nog ver van het doel verwijderd,verstarren.’ Begin 1942 had hij het besluit genomen om regelmatig aantekeningen te maken,als uitlaatklep om aan die gevaren te ontkomen,ja zelfs om te overleven: ‘Elke dag dat het ook maar enigszins mogelijk was,bracht ik een of twee uur door met het opschrijven van wat me te binnen schoot. In dat uur van vrijheid was alles toegestaan,als het maar spontaan was en later niet meer werd opgepakt. Het mocht kort of lang zijn,waarom of koud,kwaad of goed. Omdat ik het nooit herlas,hoefde ik me niet te schamen als het in zijn openhartigheid misschien pijnlijk of niet helemaal duidelijk was. De eerlijke overtuiging dat ik die dingen alleen voor mezelf opschreef,gewoon om in leven te blijven en niet te stikken,maakte dat hun directheid behouden bleef.”(blz. 159-160) Wordt vervolgd.