met het essay van Birgit Mara Kaiser ‘Zintuiglijk denken en het vraagstuk van de esthetica’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Gezien het gedrag van Käthchen en haar ‘ik weet het niet’ – dat wil zeggen:ze verklaart dat ze het niet weet en tegelijkertijd handelt ze naar een kennis die er overduidelijk is – moeten wij deze uitspraak dus niet vertalen als ‘je ne sais pas’,maar juist als ‘je ne sais quoi’. Kleist,zouden we kunnen zeggen,zet literair omkleed – een lijn van redeneren voort over de relatie tussen gewaarwording en denken die onder de kantiaanse filosofie was begraven(en die men in verschillende reacties naderhand bleef mijden,van Hegel tot Adorno). Het herlezen van Kleist heeft,in dit licht,gevolgen voor ons begrip van kunst,van esthetica,en van de relatie tussen literatuur en filosofie. Hetzelfde geldt voor een herlezing (met mogelijk enigszins andere,unieke uitwerkingen) van de andere ‘parafilosofische’ reacties die Caygill noemt. Het lijkt erop dat de implicaties van Baumgartens ‘analogon rationis’ en de veranderingen die het na Kant heeft ondergaan,nog altijd ontrafeld moeten worden – maar in dit geval is die ontwarring wel nodig om het probleem te kunnen zien dat de esthetica (volgens Baumgarten) heeft opgeworpen. In het geval van de esthetica en de kwestie die zij ons vraagt te overdenken,kunnen we onze betrokkenheid met het ‘je ne sais quoi’ ervan niet afdoen met een ‘je ne sais pas’.’ Dit was het essay van Birgit Mara Kaiser. Heel goed om over na te blijven denken. Nu weer een paar citaten uit de biografie van Sven Hanuschek over Elias Canetti. Het hoofdstuk is ‘Canetti’s Centraal Massief De aantekeningen’. ‘Naast het Griekse rationalisme waren de Grieken altijd gefascineerd door het oneindige,door een ‘idee van voortdurende metamorfose’,waar de antieke god Hermes symbool voor stond. Hij was ‘ongrijpbaar,wispelturig,onbetrouwbaar,patroon van alle kunsten,maar ook god van de dieven,iuvenis et senex,jongeling en grijsaard tegelijk. In de mythe van Hermes worden de principes van de identiteit,de consistentie en de uitgesloten derde genegeerd,de causale reeksen slingeren zich om en over zichzelf tot spiralen,het erna gaat vooraf aan het ervoor,de god kent geen ruimtelijke grenzen en kan in verschillende gedaanten op verschillende plaatsen tegelijk zijn.'(blz. 161) ‘Canetti’s aantekeningen zijn nooit helemaal ‘hermetisch’ en ongetwijfeld eerder licht dan duister,wat dat betreft staat hij dichter bij de verlichter Lichtenberg dan bij Heraclitus. Lichtenbergs ‘lichtheid’ wordt in ‘Die Provinz des Menschen’ beschreven,hij ‘werpt licht’,’ook het donkerste wordt licht doordat hij het denkt’. Lichtenberg heeft met de ‘Sudelbucher’ ‘het rijkste boek van de wereldliteratuur’ geschreven(iv,314);in de vorm van dit boek prees Canetti weer hetzelfde als in de presocratici. Het fragmentarische van Lichtenberg is zijn eigenlijke deugd:hij weet hoe belangrijk al het afzonderlijke is en laat het naast elkaar liggen.”(blz. 161-162) Wordt vervolgd.