met het essay van Henk Oosterling ‘De bestaansesthetica van Michel Foucault’ ondertitel ‘Leven als een medium’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De ziel is een politiek-esthetisch medium:iets dat er ‘is’ tussen lichamelijke krachten,een midden tussen de middelen of media. Evenals in de schilderkunst van Cézanne en Manet wordt de werking van dit ’tussen’ in het artistieke medium via een zelfreflectieve feedback transparant gemaakt. De omgang met de ziel als vervulde leegte – als net iets meer dan niets – is precies die affirmatieve vorm van nihilisme die Foucault zowel bij Nietzsche als in de Zen herkent. En het is deze vervulde leegte die hij in zijn essays over avant-gardekunstpraktijken thematiseert. De ziel is een performance van en in het hier en nu. Het is het subject in wording,nooit een gefixeerde identiteit. Zo blijkt spiritualiteit als de omgang met je ‘zelf’ de kern van een relationele filosofie die aan Foucaults politiek-esthetische vrijheidspraktijk ten grondslag ligt:’Er is geen eerste of laatste punt van verzet tegen de politieke macht dan de relatie die je tot jezelf hebt'(Foucault 2005: 252, vert. auteur). Zo komen de drie rode draden bij elkaar:zelfzorg(macht) en zelfkennis(weten) als constituenten van een bestaansesthetica (subjectivering)(Foucault 2005: 322; 424). Zelfkennis en vrijheidspraktijk vereisen samen dat de waarheid wordt gesproken. Dit waarheidsspreken is voor de kynicus een vrijmoedig spreken (parrhesia) waarin alles(pan) kan worden gezegd(rhema). ‘De parrèsiast als degene die alles zegt'(Foucault 2011a: 28),is vrijpostig en openhartig in zijn affirmerende ‘hondse’ levensstijl. Concreet betekent dit dat de parrèsiast in de antieke democratie het volk,en in een tirannie de tiran,ongevraagd en ongezouten de waarheid zegt. Maar ook zichzelf. In de platoonse dialogen wordt deze agonale praktijk regelmatig met het ‘atleticisme’ van worstelaars en strijders geassocieerd (Foucault 2011a: 158; Foucault 2005: 321-324). In deze voorchristelijke wereld verbindt waarheid zich als belichaamde praktijk met zelfkennis. Het ‘ken uzelf!’ is geen introspectieve contemplatie,maar een gedragsschema,een discourspraktijk. Vervolgens toont Foucault hoe zich ‘een herwaardering aller waarden’ voltrekt in de pastorale macht in de vroegchristelijke kloostergemeenschappen. Het ‘politieke’,kynische waarheidsspreken wordt in een biechtpraktijk verinnerlijkt.'(bladzijde 91-92) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van daniil charms uit ‘ik zat op het dak’. ‘Tafel gegroet./jij steunde jarenlang mijn lamp en boek/en mijn veelkleurige saucijsjes/ik liep onder jou door zonder mijn hoofd te buigen/terwijl ik kussentjes vergaarde voor gedachtekevers/jij dwaas! wat heeft jou aangezet/om alles op de grond te gooien/wat door de mens aan jouw verstand werd toevertrouwd/blijf staan jij houten nietsnut.///15 april 1931’ (bladzijde 270) Wordt vervolgd.