met het essay van Laura van Grinsven ‘Het spook van Van Gogh’ ondertitel ‘Na de polyloog van Heidegger,Schapiro en Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Martens neemt de rol in van een archetypische westerling,ontwikkelingsaanbieder en zelfingenomen kunstenaar. Hij geeft les in journalistieke fotografie aan lokale fotografen,koopt een bord eten voor een hongerig,ziek meisje,terwijl hij een logo op haar shirt naait. Hiermee houdt hij hulporganisaties,die in feite dagelijks hetzelfde doen,een spiegel voor. Hij is (acteert) de bad guy,de oplichter die ondanks de schijn van een idealistische rol,het project ook initieert voor zijn eigen kunstenaarschap,faam en vermogen.Het concept wordt werkelijkheid zodra de film wordt aangekocht door kunstinstellingen. Martens bevraagt indirect de werking van kunst:kan het iets doen? Is de kunstenaar een wereldverbeteraar of een passief,zelfingenomen type? Deze rol is verbonden met zijn persoon en werk,zonder dat zijn eigen identiteit wordt onthuld. Hij is het werk,het materiaal. Zowel het verhaal over de kunstenaar in Congo in de film,als het verhaal van de film en de kunstenaar zelf (musea,filmfestivals,lezingen,televisie,kranten et cetera) zijn deel van het werk. Ze laten beurtelings de verschillende betekenisgebieden oplichten en vervolgens weer doven. De kunstenaar in het werk Tussen Schapiro,Heidegger en Derrida blijft de kwestie bestaan betreffende de vraag of de kunstenaar meegenomen dient te worden in een benadering van het werk,of dat het werk alleen vanuit zijn verschillende dingverschijningen bekeken dient te worden (tuig,puur ding,werk). Het kunstwerk kan echter niet los worden gedacht van de kunstenaar. Door het verbinden van zijn naam aan het ding,wordt het tot kunstwerk. De kunstenaar is het parergon. Tevens is de kunstenaar de drager van de ‘naam van de kunstenaar’,die een ruimte van betekenissen opent,zoals ook de naam Van Gogh dat direct bewerkstelligt. Voor het definiëren van hedendaagse kunstpraktijken zijn de begrippen kunstenaar,kunstwerk en toeschouwer,als losse entiteiten,niet adequaat meer. De kunstenaar is vaak deel van de materialiteit van het werk (het dingachtige). De toeschouwer is niet alleen maar de ontvanger of eventueel gever van betekenis,of de oorsprong van de werking van het werk,maar wordt zelf tot bijwerking. De kunstenaar lijkt grotendeels onzichtbaar (detached),maar licht op middels vragen die aan het werk gesteld worden,en door vingers die naar het werk wijzen. Voor een ogenblik is hij zichtbaar om vervolgens weer te verdwijnen. Dus wees oplettend,niet alleen oude denkers raken verstrikt in losse veters…Misschien wel meer dan ooit worden kunstwerken oneigentijds bewoond (haunted),zoals de ‘Oude schoenen met losse veters’,waar het spook van Van Gogh nog steeds in ronddwaalt.'(bladzijde 241-242) Dit was het essay van Laura van Grinsven. Morgen een ander essay uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. Nu weer een gedicht van daniil charms uit de bundel ‘ik zat op het dak’. ‘Ik eet alleen groente en vlees./Ik drink alleen wodka en bier./Jakkie-bakkie!/Ik hou niet van Russische vrouwen./Een Russische vrouw,en nog mager ook,en nog mager ook,/Impel-stimpel!/En nog mager ook,-/vuiligheid!/Poe! Poe! Poe!/Smerigheid!/Ik hou van dikke jodinnen!/Dat is pas charme!/Dat is pas charme!/Dat is pas,/Dat is pas,/Dat is pas charme!/Onbeschaamd gedraag ik me,/Ik gedraag me heel onbeschaamd,/(spring maar over het vaatje)./Ik gedraag me onbeschaamd./Jakkie-bakkie!/Ik eet graag vlees,/ik drink graag bier,/ik eet graag groente en vlees/en drink graag wodka en bier./Impel-stimpel!/Vlees wil ik eten/en bier en wodka wil ik drinken!/ O zo!/(Spring maar over het vaatje!)///3 januari 1938′(bladzijde 296) Wordt vervolgd.