met het essay van Frank Vande Veire ‘Wat zij hier piept,is geen piepen’ ondertitel ‘Kafka en de vreemde gift die kunst is’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Naar haar gevoel dient die muizengemeenschap haar kunstenaarschap eerbied te betuigen in de zin dat die gemeenschap op de meest formele manier zou erkennen dat zij aan die gemeenschap een onmisbare bijdrage levert. ‘Wat zij verlangt’,legt de muis uit, ‘is dus enkel de openlijke,ondubbelzinnige,de tijd trotserende erkenning van haar kunst'(834). Dat kan die gemeenschap volgens haar op een eenvoudige manier doen,namelijk door in haar levensonderhoud te voorzien. De laatste bladzijden wijdt de verteller nagenoeg helemaal aan hoe Josefine op steeds meer onredelijke,onbescheiden wijze van haar volk probeert af te dwingen dat ze zou worden vrijgesteld van arbeid. Ze schuwt hierbij geen aanstellerij en chantage:niet of te laat komen opdagen,dreigen dat ze haar ‘coloratuur’ zal verminderen,flauw vallen… Zo zit het dus met Josefine. Bewondering laat haar koud. Deze komt toch altijd neer op holle idolatrie. Ze eist ‘gewoon’ materieel te worden ondersteund,alsof dit ‘het minste is wat ze voor een kunstenaar kunnen doen’. Maar is deze eis als kunstenaar te worden ‘gesubsidieerd’ dan niet misplaatst? Waarom zou het volk moeten betalen voor een gezang dat in essentie onbetaalbaar is? Waarom zou het een kunstenaar moeten onderhouden die het niet begrijpt en die er zelfs een eer in stelt niet begrepen te worden? De vraag is vooral waarom Josefine zo’n wezenlijk belang hecht aan die eerbied dat ze het engagement in haar kunst ervan laat afhangen. Het antwoord hierop suggereerden we reeds hierboven. Ook al is het Josefines ‘diepste’ verlangen dat haar publiek zich werkelijk ontvankelijk zou betonen,een ontvankelijkheid zó waarachtig dat hij geen betekenisvol teken van ontvankelijkheid weet te produceren,zo’n grenzeloze ontvankelijkheid is ook wat ze het meest vreest. Josefine kan niet in alle ernst willen wat ze verlangt:de verrukte ontreddering van haar publiek bij de aanblik van haar prijsgave aan de dood. Een dergelijke vervulling van haar verlangen zou beangstigend obsceen zijn want haar publiek al te dichtbij brengen. Het kan er daarom de schijn van hebben dat Josefine,bij gebrek aan blijken van waarachtige ontvankelijkheid,zich tevreden stelt met een officieel,door materiële ondersteuning bekrachtigd eerbetoon,maar in wezen beschermt zo’n eerbetoon haar tegen de confrontatie met een ontvankelijkheid die zo hulpeloos en sprakeloos zou zijn,dat hij het spektakel van haar overgave geen enkele stabiele omkadering of draagvlak meer zou bieden.'(bladzijde 261-262) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat uit de dagboekfragmenten en notities van daniil charms’ verzamelde werk ‘ik zat op het dak’. ’16 november 1937 Ik wil niet meer leven. Ik heb niets meer nodig. Verwachtingen heb ik niet meer. Ik hoef God om niets te vragen,wat hij mij ook zendt,zo zal het moeten zijn:is het de dood,dan de dood,is het het leven,dan het leven, – alles wat God mij zendt. In uw hand,o Heer,Jezus Christus,leg ik mijn geest, Behoed en bewaar me,schenk mij het eeuwige leven. Amen. Ik kan niets doen. Ik wil niet leven.'(bladzijde 490) Wordt vervolgd.