met het essay van Ernst van Alphen ‘Affecten’ ondertitel ‘Bacon via Deleuze en Deleuze via Bacon’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De ruimte van representatie is een ambigue zone,want de gerepresenteerde ruimte kan niet goed onderscheiden worden van de primaire ruimte. Deze vermenging van ontologische dimensies is bijvoorbeeld aan de hand in ‘Three Studies of Isabel Rawsthorne, 1967’. Op dit schilderij zien we een vrouwelijke figuur zowel binnen als buiten een kamer,we zien haar als schaduw op de witte deur en in een tekening of schilderij dat aan de muur genageld is. De aan de muur genagelde representatie bevat alle spanningen die door het schilderij waar het deel van uitmaakt,worden geproduceerd. Net zoals in veel andere van Bacons schilderijen lijkt het alsof de uitgebeelde figuur uit zijn afbeelding komt;of andersom,alsof de figuur in zijn afbeelding wordt opgenomen. Hoe dan ook,de figuur is zowel binnen als buiten de afbeelding op de muur. De afbeelding in ‘Three Studies of Isabel Rawsthorne(1967) is aan de muur genageld. Dit is een terugkerend motief in het werk van Bacon. Een ander voorbeeld ervan is te vinden in ‘Three Figures and a Portrait (1975)’,waarin we een portret van Michel Leiris zien dat aan de muur is genageld. Ook in ‘Three Portraits:Posthumous George Dyer,Self-Portrait,Portrait os Lucien Freud (1973)’ zien we genagelde afbeeldingen van Bacon and Dyer in het linker- en rechterpaneel. Al deze voorbeelden suggereren dat representaties pogingen zijn om het lichaam met zijn identiteit vast te nagelen. Het meest gedetailleerde voorbeeld van dit letterlijk nemen van dit motief vinden we in ‘Two Studies for a Portrait of George Dyer (1968)’. De scène is mimetisch voor zover we de uitgebeelde George Dyer ook herkennen in zijn afbeelding binnen het schilderij. Dyer is nadrukkelijk aan het poseren,zijn houding is een pose in de meest letterlijke zin. Volgens de titel is hij al een portret,opgeofferd aan zijn representatie. Dat zijn portret als een offerande gezien moet worden,wordt benadrukt door de spijkers die het lichaam in het geschilderde portret,zijn spiegel,doorboren. Daardoor verwijst het naar Bacons kruisingen en zijn geslachte ossen (zoals in ‘Figure with Meat, 1954’). De twee peertjes,een voor elk portret,voorzien de zittende George Dyer van een substantiële schaduw en een vorm die meer lijkt op een uitbreiding van zijn lichaam dan op een spiegeling ervan.'(bladzijde 40-41) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat,dit keer uit ‘Het blauwe schrift’ van daniil charms’ verzamelde werk ‘ik zat op het dak’. ‘In een album Ik heb eens gezien dat een vlieg en een wandluis met elkaar aan het vechten waren. Dat was zo verschrikkelijk,dat ik de straat oprende en het op een lopen zette,Joost mag weten waar naar toe. Zo is het ook in dit album;je schrijft allerlei gemene rotdingen op,en dan is het al te laat. Charms 23 augustus 1936′(bladzijde 348) Wordt vervolgd.