met het essay van Johan Hartle ‘Kunst,politiek,neutralisering’ ondertitel ‘Overdenkingen bij Hans Haacke en Theodor W. Adorno’ uit de bundel ‘Hoe kunst en politiek werken’. ‘Vooral om het laatste goed te begrijpen – wat is een politieke verklaring en waardoor wordt een kunstwerk gedefinieerd – zou ik in het onderstaande de ‘Isolation Box’ van Hans Haacke in dialoog willen brengen met de kunstfilosofie van Theodor W.Adorno. Adorno en de hedendaagse kunst Mijn stelling luidt dat de logica van de kunst van Hans Haacke in feite zeer nauw aan het denken van Adorno verwant is,voor zover zij de vorm politiek denkt en daarmee haar eigen ideologische karakter tot onderwerp maakt. Toch kan in het werk van Adorno pas met wat omwegen een begrip van de hedendaagse kunst (dat wil zeggen de kunst vanaf de jaren zestig) worden gevonden. De overgang van Haacke naar Adorno ligt in die zin niet voor de hand – politiek noch esthetisch. Politiek gezien heeft Adorno zich terughoudend uitgelaten over de Amerikaanse militaire interventies in zijn tijd. En in kunsttheoretisch opzicht is de naam van Adorno niet de eerste die in verband met het werk van Hans Haacke te binnen schiet. In gepubliceerde interviews en teksten heeft Haacke met name aansluiting bij Pierre Bourdieu gezocht,hoewel men ook regelmatig op zijn brechtiaanse gestes heeft gewezen. Daarbij beweert men bovendien dat Haacke ‘niet door Adorno beïnvloed is’ (Deutsche 2007:64). Terwijl Hans Haacke een vertegenwoordiger is van een kunststroming waarin het ter discussie stellen van de institutionele structuur van de kunst centraal staat,wordt Adorno juist geregeld de vertegenwoordiger van een puristisch en esthetisch modernisme genoemd,waarin de kunst op kritische wijze als het ‘geheel Andere’ opereert en schijnbaar geen nota neemt van de sociaal-reflexieve spanningen in de kunstwereld. Terwijl Haacke dus de concrete maatschappelijke constitutie van het kunstveld thematiseert,lijkt Adorno de kunst veeleer in samenhang met het algemeen esthetische te beschouwen. Hoewel dit vooroordeel niet geheel ongegrond is,zit het er niettemin naast.'(bladzijde 67) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht(vervolg) van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Ze blazen daar hoog hun kopren blazoenen,/groene vaandels dragen baroenen,/staan allemaal in avondlicht,/blazen orkest naar het West gericht-/de wereld lavend/gaan zon en avond/dood,o dood – waar is uw gezicht? -/het wordt zoo donker onder de boomen,/zult ge nu komen,zult ge nu komen,/waar is uw gezicht?/De ruiters zijn naar huis gekomen/elk naar zijn slot in de oude boomen,/de nacht heeft hen in hun sloten gedekt,/de avond had haar niet gewekt.’ (bladzijde 14) Wordt vervolgd.