met het essay van Josef Früchtl ‘Het is doen alsof’ ondertitel ‘Esthetische ervaring en politiek onder de condities van de moderne tijd’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Voor hem is de kunst in de moderne tijd -‘in het zogenaamde esthetische regime’ -de ‘veraanschouwelijking die de ideeën gemeenschappelijk maakt’. Het op deze wijze de ideeën’onder het volk brengen’ is voor hem ‘het oudste program van de esthetica’,waarmee hij natuurlijk zinspeelt op het ‘Oudste systeemprogramma van het Duitse idealisme’ (Rancière 2003:240). Kant is,evenals voor de auteurs van dat ‘Systeemprogramma’ ,ook voor Rancière de leverancier van kernbegrippen,want hoewel Rancière enerzijds aan het idealistisch-romantische project van de esthetische veralgemenisering van ideeën vasthoudt,aan het project van een Nieuwe Mythologie kortom,zoals het in het ‘Systeemprogramma’ heet,constateert hij anderzijds dat waarachtige ‘democratische politiek’ gebaseerd is op een ‘praktijk van het alsof’,die ‘een esthetische gemeenschap ontsluit,een gemeenschap in kantiaanse zin,die de instemming juist van diegene verlangt die haar niet erkent'(Rancière 2002:101). Kant analyseert inderdaad de argumentatieve logica van het esthetische oordeel als een logica van het alsof. Volgens die logica ‘moet’ men ‘geloven reden te hebben om iedereen zo’n welgevallen toe te schrijven'(paragraaf 6,Kant 2008:100). Men gelooft met andere woorden gehoor te geven aan een ‘algemene stem'(paragraaf 8,Kant 2008:105). Een esthetisch oordeel is het ‘verzoek’ om daarmee in te stemmen (paragraaf 19,Kant 2008:128). Deze instemming geschiedt niet op basis van begrippen,maar slechts door de instemming zelf,de bevestiging door anderen.Een esthetisch oordeel is volgens Kant enerzijds gebaseerd op een hypothetische instemming,omdat dit oordeel,net als een politiek oordeel,wordt geformuleerd vanuit het gezichtspunt alsof consensus (in principe) mogelijk is.'(bladzijde 139-140) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Ik ben zoo bang,/toch is het zoo veilig,/de lente is zwart,de lucht weelig,/en jij in mijn armen zoo zacht/in je huidevacht -/het komt van het lang verlang.///Je bent zwart,ik wou wel vergaan/hongerig,nooit van daan/meer komen,in zwarte bloemen/o mijne zwarte bloemen.’ (bladzijde 35) einde gedicht. Wordt vervolgd.