met het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een filosofische paradigmawisseling’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Het sublieme en het eindeloos verlangen Honderd jaar na de dood van Beethoven en van Hegel zijn de overeenkomsten onmiskenbaar,en niemand heeft hun verwantschap nadrukkelijker voor het voetlicht gebracht dan Theodor W. Adorno. Vanaf 1937 had Adorno zich tot taak gesteld om een filosofische monografie over Beethoven te schrijven. Het is jammer dat het daar nooit van gekomen is,maar met de fragmenten waaruit dat boek had moeten ontstaan,viel toch nog een kloek deel van Adorno’s ‘Nachlass’ te vullen(Adorno 1999). Juist het aspect waar Hegel zelf geen greep op had,de vorm van de muziek,wordt door Adorno aangegrepen om die verwantschap tussen Beethoven en Hegel te verhelderen. Met de gedachte aan Marx(ik bedoel nu Karl) impliciet op de achtergrond stelt Adorno dat Beethoven de maatschappelijke ontwikkeling hoorbaar maakt: ‘Beethovens muziek representeert in de totaliteit van haar vorm het maatschappelijke proces en wel in die zin dat ieder afzonderlijk moment,met andere woorden ieder individueel productieproces in de maatschappij alleen maar begrijpelijk wordt vanuit zijn functie in de reproductie van de maatschappij als geheel[…] Beethovens muziek is in zekere zin de proef op de som die aantoont dat pas het geheel de waarheid is'(Adorno 1999: 34). Hier maakt Adorno ten volle gebruik van de dynamiek waardoor de muziek zich van de niet-temporele kunsten onderscheidt:zij kan nooit stilstaan,maar moet zich voortdurend ontplooien en ontwikkelen.’ (bladzijde 102-103) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Mijn handen zijn zoo heet-/mijn oogen branden zoo moe/diep in mijn hoofd,ik weet/niets meer,ik ben zoo moe.///Er zijn stemmen op straat,/wind en hemellucht-/om me is droog gepraat,/mijn gehoor zwicht.///En er is niets in mij over/dan het arme hongrig’ verlang-/ik heb het zoo lang,zoo lang,/het wil niet meer over.’ (bladzijde 71) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.