met het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een filosofische paradigmawisseling’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘In dat opzicht is Beethoven eigenlijk een betere Hegel dan Hegel. Hij presenteert het hegeliaanse systeem niet in abstracto aan het verstand,maar,heel concreet,aan de ervaring. ‘De sonate is het systeem als muziek’- en daarin ligt het appèl dat Adorno aan Beethoven ontleent:weliswaar kunnen wij niet meer zo componeren als Beethoven,maar ‘wij moeten zo denken,als Beethoven componeerde'(Adorno 1999:231). Ook Beethovens eigen ontwikkeling ontsnapt niet aan Adorno’s aandacht. De sleutel tot de late Beethoven ligt volgens hem in een afwijzing van een al bij voorbaat vastgelegde totaliteit,die nu wordt verdrongen door het ‘fragmentarische'(Adorno 1999:36; 199). Dat fragmentarische,dat uitpluizen tot op het bot is een tendens die Beethovens werk altijd al heeft gekenmerkt. Maar het is in de loop van zijn ontwikkeling sterker op de voorgrond getreden. Hij liet als eerste zien dat een enkele muzikale snipper uitgangspunt kan zijn voor een heel stuk. Geen enkel openingsthema uit de symfonische literatuur is wereldwijd zo bekend geworden als het begin van Beethovens Vijfde:een thema dat wordt samengebald tot een enkel motief. Het ritme dicteert de melodie. Beethoven tart hier de uitgangspunten die sinds de formuleringen van Adolf Marx tot de basiskennis van de gemiddelde muziekliefhebber zijn gaan behoren. Volgens die standaard,die nota bene vooral aan zijn eigen werken was ontleend,staat het eerste thema in majeur en is het krachtig,mannelijk van karakter,het tweede thema is er het milde tegendeel van. Majeur krachtig en mannelijk,en mineur zachtmoedig en vrouwelijk? Beethoven keert het onbekommerd om. Het kernachtige eerste thema van het eerste deel staat in c klein,en wordt gevolgd door een lieflijk tweede thema dat in Es groot staat. Het is het begin van een serie avonturen waarbij dat uitgangsmotief een kiemcel blijkt te zijn die in de verschillende delen in verschillende vermommingen terugkeert.'(bladzijde 103-104) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘In de verte zag ik blanke wateren,/voor me was zacht klateren/van eene stem die ik wel ken,/en daaromheen was ’t al stilte en/die hoorde ik nog meer dan ’t klein gebeek/van woorden in haar zacht gepreek./Alles was stil behalve het stemklateren,/daarachter blonken blanke wateren./Ik hoorde kleine woorden gaan/in glazen stilte diaphaan.'(bladzijde 73) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.