met het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een filosofische paradigmawisseling’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Op de meest verrassende manieren manifesteert het zich,in uiteenlopende tempi en maatsoorten. En alsof dat nog niet genoeg is,drijft Beethoven hier de spot met de elementaire logica van het lineaire tijdsverloop,door het vierde deel al te laten beginnen nog voordat het derde deel is afgelopen. Zoiets was vóór 1808 letterlijk ongehoord en het zal daarna nog een eeuw duren voor er in de beeldende kunst een vergelijkbare uitdaging van de elementaire logica van de ruimte plaatsvindt,door middel van het doorbreken van het centraalperspectief. Het is onmiskenbaar:hier heeft de muziek zelf het heft in handen genomen,zonder zich door buitenmuzikale elementen te laten sturen. Dat neemt niet weg dat ook de buitenmuzikale fantasie eeuwenlang juist door deze capriolen stevig aan het werk is gezet. Hoe kan de Vijfde van Beethoven tweehonderd jaar geleden geklonken hebben in de oren van een publiek dat nog nooit de Vijfde van Beethoven had gehoord? Over deze luisteraars schrijft Wayne Senner: ‘Zolang Beethoven het voetspoor van Mozart volgde was hij verzekerd van hun applaus. Maar toen ze een vermoeden kregen van de specifieke kwaliteiten die later karakteristiek zouden worden voor zijn eigen muziek beschouwden ze dat als een ernstige dwaling,en konden ze alleen maar hopen dat hij weer op het mozartiaanse pad terug zou keren. Die critici bleven waar ze waren,maar de kunst deed dat niet – en Beethoven al helemaal niet’ (Senner 1999:64). Maar er waren ook luisteraars die zich door Beethoven de oren lieten openen,en die in hem de heraut van een nieuw tijdperk herkenden. Een van hen was E.T.A. Hoffmann,die in zijn geboorteplaats Köningsberg nog een tijdje college had gelopen bij Kant.'(bladzijde 104-105) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Avond. De heuvels vallen vaal -/klimt de hemel in praal/hoog naar de sterren,/somber zon laat en rood,verre.///De grijze stofweg/vast in de somber stronkrommelde hei,/boomen voor ’t zonrood vèr weg,/waar ik adem en rij.///Geuren,vocht – en kouzoete-/voort gaan de rijende wielen/om de trappende voeten-/oogzwerven en zweettrillen.'(bladzijde 74) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.