met het essay van Jeroen Gerrits ‘Cavell,film en feminisme’ ondertitel ‘Stella Dallas en de controverse rond de ‘onbekende vrouw” uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Daarmee raakt film aan de mythische belofte de menselijke of subjectieve eindigheid te overstijgen. Het resultaat werd immers niet door de hand en de perceptie van de kunstenaar bemiddeld,maar automatisch,en buiten hem om,op een causaaltechnische wijze geproduceerd. Tegelijkertijd wordt de afstand tussen de toeschouwer en de werkelijkheid zoals die verschijnt op het doek als gevolg van dit automatisme,verabsoluteerd. In film hebben we te maken met sprekende en bewegende mensen die in dezelfde wereld leven als wijzelf – niet de fictieve wereld van het verhaal,maar de wereld waar de camera op gericht is – en toch bestaat die wereld niet voor ons – alsof het een wereld uit het verleden betreft. Met dit ‘verleden’ doelt Cavell niet op het feitelijke verschil tussen de tijd van de opname en de tijd van het bekijken,maar op een metafysisch onderscheid tussen de actuele wereld en een werkelijkheid die niet voor mij toegankelijk is of directe invloed op mijn handelen uitoefent. We kunnen er geen deel van uitmaken. In Cavells paradoxale formulering klinkt dit als volgt:’Door de werkelijkheid op het scherm te brengen,schermt film zijn gegeven-zijn van ons af;het houdt ons de werkelijkheid voor,dat wil zeggen,het onthoudt ons van de werkelijkheid'(Cavell 1979:189). Film bevredigt de wens om de wereld direct te benaderen en doet dat door onze zintuigen te bevredigen,zoals Cavell stelt,’met de werkelijkheid terwijl die werkelijkheid niet bestaat – of zelfs,alarmerend,omdat die niet bestaat,omdat toeschouwen volstaat'(Cavell 1979:188-189). Film,zo kunnen we concluderen,raakt door haar specifieke technologie (de camera en het projectiescherm)aan de gevaren die zich bevinden aan weerszijden van het scepticisme:enerzijds wakkert de camera de wens aan om de sceptische impuls te ontlopen,door onze eindige,bemiddelende subjectiviteit te vervangen door de ‘werkelijkheid’ van de camera,en anderzijds speelt het filmscherm in op de wens onze verantwoordelijkheden ten aanzien van onze relatie tot de wereld uit te stellen en zelfs te ontkennen.'(bladzijde 216) Wordt vervolgd. Nu weer een verhaaltje van Robert Walser uit Raster 8 (1978). ‘Hoe schimmig speelde de harpenaar en hoezeer leek de provincieplaats op een ooit fascinerende actrice,die al te beroemd is geworden. De tijdelijke afwezigheid van vele inwoners werd mogelijk als iets te aangenaam ervaren. Maar hoe plezierig niet allerhande pleziermakers tegen het lijf te hoeven lopen! Een stadje kan aan steedsigheden rijker zijn dan een stad. Wat een essayzin is dat! Ergens zag ik een muur versierd met een hertegewei. Ik schrijf dit vreemds onder een linde. [1928/29] Dit was het verhaaltje. Wordt vervolgd.